Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5980, 16/00097 16/00098 16/00099
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5980, 16/00097 16/00098 16/00099
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 26 juni 2018
- Datum publicatie
- 27 juli 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:5980
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1188
- Zaaknummer
- 16/00097 16/00098 16/00099
Inhoudsindicatie
BPM. Rechtbank verklaart bezwaar tegen voldoening op aangifte ten onrechte niet-ontvankelijk. Diverse nevenvorderingen.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummers 16/00097, 16/00098 en 16/00099
uitspraakdatum: 26 juni 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van rechtbank Gelderland van 22 december 2015, nummers AWB 13/104 respectievelijk AWB 14/7408 en AWB 14/7409 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur) en
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming; hierna: de Staat)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft een bedrag van € 37 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangifte voldaan. In verband hiermee heeft de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM opgelegd. Het tegen de voldoening op aangifte en de naheffingsaanslag door belanghebbende gemaakte bezwaar, is bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen beide uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
De Rechtbank heeft in de procedure inzake de naheffingsaanslag (met rolnummer AWB 13/103) op 21 augustus 2014 uitspraak in de hoofdzaak gedaan en het onderzoek heropend om een nadere uitspraak te doen met betrekking tot het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 22 december 2015 (met rolnummers AWB 14/7408 en 14/7409) het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade afgewezen. Voorts heeft de Rechtbank bij uitspraak van 22 december 2015 (met rolnummer AWB 13/104) uitspraak gedaan op het beroep inzake de voldoening op aangifte.
Belanghebbende heeft tegen beide uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [A] en [B] als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede – namens de Inspecteur – mr. [C] en [D] .
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft op 9 maart 2011 aangifte voor de BPM gedaan ter zake van de registratie in het Nederlandse kentekenregister van een uit een andere EU-lidstaat overgebrachte gebruikte auto. In verband hiermee heeft de Inspecteur aan belanghebbende met dagtekening 21 maart 2011 een naheffingsaanslag ten bedrage van € 1.188 opgelegd. Bij geschrift van 6 april 2011, ontvangen door de Inspecteur op 8 april 2011, heeft belanghebbende zowel tegen de voldoening op aangifte als tegen de naheffingsaanslag bezwaar aangetekend. Op 13 mei 2011 heeft belanghebbende ter zake van de auto een bedrag van (€ 37 plus € 1.188 is) € 1.225 betaald aan de Belastingdienst.
Belanghebbende werd en wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden BPM-zaken.
De Inspecteur heeft het bezwaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 12 oktober 2012 gegrond verklaard. De Inspecteur heeft de door belanghebbende verschuldigde BPM nader vastgesteld op € 31. Daarbij is aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 218 en een rente vergoed van € 15.
De onderhavige bezwaarprocedure maakte deel uit van een reeks van duizenden van door belanghebbendes gemachtigde geëntameerde bezwaarprocedures in BPM-zaken.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Daarnaast heeft de gemachtigde van belanghebbende in meer dan duizend andere soortgelijke BPM-zaken beroep bij de Rechtbank ingesteld.
De Rechtbank heeft in de procedure inzake de naheffingsaanslag (met rolnummer AWB 13/103) op 21 augustus 2014 uitspraak in de hoofdzaak gedaan en het onderzoek heropend om een nadere uitspraak te doen met betrekking tot het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 22 december 2015 (met rolnummers AWB 14/7408 en 14/7409) het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen wegens, kort gezegd, een zeer gering financieel belang.
De Rechtbank heeft voorts op 22 december 2015 uitspraak gedaan met betrekking tot het beroep inzake de voldoening op aangifte (rolnummer AWB 13/104). Volgens de Rechtbank is het bezwaar voortijdig ingediend door belanghebbende en daarom niet-ontvankelijk. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het verzoek tot vergoeding van immateriële schade afgewezen, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 490 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 te vergoeden.
Belanghebbende heeft op 22 januari 2016 hoger beroep ingesteld tegen de in 2.7 en 2.8 genoemde uitspraken van de Rechtbank. Er is door de griffier van het Hof eenmaal griffierecht ten bedrage van € 251 van belanghebbende geheven.
3 Het geschil en de standpunten van partijen
In hoger beroep is in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard door de Rechtbank, of belanghebbende recht heeft op vergoedingen ter zake van immateriële schade en op hogere vergoedingen voor rente en proceskosten dan door de Rechtbank zijn toegekend.