Hoge Raad, 12-07-2019, ECLI:NL:HR:2019:1188, 18/03243
Hoge Raad, 12-07-2019, ECLI:NL:HR:2019:1188, 18/03243
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 juli 2019
- Datum publicatie
- 12 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2019:1188
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2018:5980
- Zaaknummer
- 18/03243
Inhoudsindicatie
HR verklaart het beroep in cassatie n-o.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 18/03243
Datum 12 juli 2019
ARREST
op het door [A] te [Q] ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juni 2018, nrs. 16/00097, 16/00098 en 16/00099, betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen en een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
1 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Het beroep in cassatie is volgens het beroepschrift ingesteld namens [X] te [Z].
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift in cassatie (hierna: de indiener) daarop verzocht binnen zes weken een bewijsstuk over te leggen dat hij een volmacht heeft om het beroepschrift in cassatie in te dienen, dan wel een verklaring van degene namens wie hij beroep in cassatie heeft ingesteld dat deze daarmee instemt. Dat verzoek is bij aangetekende brief van 1 augustus 2018 aan de indiener verzonden. Volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is die brief afgeleverd op het door de indiener opgegeven adres. De indiener van het beroepschrift heeft de gevraagde machtiging of verklaring echter niet overgelegd. Daarom gaat de Hoge Raad ervan uit dat de indiener daartoe niet bevoegd was, en zal de Hoge Raad het beroep in cassatie op die grond niet-ontvankelijk verklaren.
2 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2019.