Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-07-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6876, 17/00612

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-07-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6876, 17/00612

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
31 juli 2018
Datum publicatie
10 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:6876
Zaaknummer
17/00612

Inhoudsindicatie

Invordering. Kosten dwangbevel. Bezwaar tegen aanmaningskosten niet onderkend.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 17/00612

uitspraakdatum: 31 juli 2018

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 4 mei 2017, nummer AWB 16/3302, in het geding tussen belanghebbende en

de ontvanger van de Belastingdienst/kantoor Arnhem (hierna: de Ontvanger)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 1997 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Ter zake van de betekening van een dwangbevel tot betaling van deze navorderingsaanslag heeft de Ontvanger belanghebbende bij beschikking kosten in rekening gebracht.

1.2.

Deze beschikking inzake de kosten is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar door de Ontvanger gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 24 juli 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. drs. [A] als de gemachtigde van belanghebbende alsmede mr. [B] , mr. [C] en [D] namens de Ontvanger.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft zich eind 2009 als zogenoemde inkeerder gemeld bij de Belastingdienst in verband met door hem voor de fiscus verzwegen, in het buitenland aangehouden bankrekeningen.

2.2.

In verband hiermee heeft de inspecteur aan belanghebbende (onder meer) met dagtekening 31 december 2009 een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 1997 opgelegd. Hiertegen heeft belanghebbende op 21 januari 2010 bezwaar aangetekend.

2.3.

In februari 2011 hebben belanghebbende en de inspecteur met betrekking tot de verzwegen buitenlandse bankrekeningen een (nadere) vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is onder meer opgenomen dat het reeds ingediende bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 1997 is ingetrokken.

2.4.

Nadien is discussie ontstaan tussen belanghebbende, de inspecteur en de Ontvanger over de uitleg van de vaststellingsovereenkomst, meer in het bijzonder over de verschuldigdheid door belanghebbende van de navorderingsaanslag IB/PVV 1997. Partijen hebben in dat kader gecorrespondeerd. De Ontvanger heeft het eerder aan belanghebbende verleende uitstel van betaling van de navorderingsaanslag IB/PVV 1997 ingetrokken.

2.5.

Met dagtekening 10 januari 2013 heeft de Ontvanger belanghebbende met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 1997 een aanmaning tot betaling verzonden. Daarbij is belanghebbende een bedrag van € 15 aan kosten in rekening gebracht.

2.6.

Naar aanleiding van deze aanmaning heeft belanghebbende bij brief van 17 januari 2013 – ingekomen bij de Ontvanger op 18 januari 2013 – het volgende aan de Ontvanger geschreven:

“(…) Hoewel ik diverse malen heb aangegeven dat de in aanhef vermelde aanslagen dienen te worden vernietigd doordat belanghebbende en de Inspecteur middels een vaststellingsovereenkomst overeen zijn gekomen dat de in aanhef vermelde aanslagen zullen worden vernietigd, (…). De aanslagen zouden worden vernietigd doordat het jaar 1997 in het geheel niet meer in de heffing zou worden betrokken omdat deze reeds in de vaststellingsovereenkomst is betrokken Bovendien speelde ook het probleem rondom het voortvarend handelen van de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag. Al met al is toen overeengekomen dat er een aanslag zou worden opgelegd en alle aanslagen die ter behoud van rechten zijn opgelegd zouden worden vernietigd. Het laatste, het vernietigen van de in aanhef vermelde aanslagen, is tot op heden niet gebeurd, met als gevolg dat belanghebbende wordt geconfronteerd met aanmaningen, etc .

Op grond van bovenstaande verzoek ik u het er naar toe te leiden dat de inspecteur, desnoods stuurt u een kopie van dit schrijven naar de competente Inspecteur, de in aanhef vermelde aanslagen vernietigt conform hetgeen partijen zijn overeengekomen Tevens verzoek ik u belanghebbende uitstel van betaling te verlenen voor het totale bedrag van aan belanghebbende opgelegde aanslagen tot op dit schrijven door de Inspecteur is beslist. Tevens verzoek ik u de in rekening gebrachte aanmaningskosten te verminderen. (…)”

2.7.

In zijn brief van 6 februari 2013 aan belanghebbende, heeft de Ontvanger hierop als volgt gereageerd:

“(…)

In reactie op uw brief van 17 januari 2013 inzake fiscale de positie van de heer [X] het

volgende

(…)

Verder verwijs ik u naar de brief van 13 december 2011 van de heer [E]

Wanneer er nog onduidelijkheden zijn met betrekking tot de betreffende vaststellingsovereenkomst

verzoek ik u contact op te nemen met de heer [E] .

Ik zal tot 28 februari 2013 geen invorderingsmaatregelen nemen. Wanneer ik op die datum niet van de

inspecteur heb vernomen zal ik de invordering wederom ter hand nemen

(…)”

2.8.

Met dagtekening 11 maart 2013 heeft de Ontvanger met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 1997 een dwangbevel met bevel tot betaling per post aan belanghebbende betekend. Daarbij is een bedrag van € 7.091 aan kosten in rekening gebracht. Tegen deze kosten heeft belanghebbende op 18 maart 2013 bezwaar aangetekend.

2.9.

Op 14 november 2013 heeft belanghebbende de Staat der Nederlanden gedagvaard in een civiele procedure met de eis voor recht te verklaren dat belanghebbende de navorderingsaanslag IB/PVV 1997 niet meer hoeft te voldoen. Op 11 juni 2014 heeft belanghebbende deze dagvaarding ingetrokken.

2.10.

Belanghebbende heeft vervolgens op 24 september 2014 inzake onder meer de navorderingsaanslag IB/PVV 1997 beroep bij de Rechtbank ingesteld.

2.11.

Op 29 september 2014 heeft de Ontvanger belanghebbende met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 1997 (wederom) uitstel van betaling verleend.

2.12.

In haar uitspraak van 22 december 2015 heeft de Rechtbank ter zake van het in 2.10 bedoelde beroep onder meer geoordeeld dat, gelet op de (nadere) vaststellingsovereenkomst, het bezwaar tegen deze navorderingsaanslag is ingetrokken en daarmee het rechtsmiddel van bezwaar niet meer openstond. De uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende vergeefs in hoger beroep en vervolgens in beroep in cassatie bestreden (Hof Arnhem-Leeuwarden 31 januari 2017, nrs. 16/00072 en 16/00073, ECLI:NL:GHARL:2017:613 en HR 15 september 2017, nr. 17/01217).

2.13.

Op 14 januari 2016 heeft de Ontvanger het in 2.11 verleende uitstel van betaling ingetrokken.

2.14.

Bij uitspraak van 26 april 2016 heeft de Ontvanger het bezwaar tegen de in rekening gebrachte kosten van € 7.091 ter zake van het dwangbevel ongegrond verklaard.

2.15.

De Rechtbank heeft het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep bij uitspraak van 4 mei 2017 ongegrond verklaard. Volgens de Rechtbank zijn de onderhavige kosten door de Ontvanger terecht aan belanghebbende in rekening gebracht.

2.16.

Op 22 juni 2017 heeft belanghebbende de navorderingsaanslag IB/PVV 1997 betaald.

3 Geschil

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de kosten ter zake van het betekenen van het onderhavige dwangbevel ten bedrage van € 7.091 terecht aan belanghebbende in rekening zijn gebracht.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Ontvanger bevestigend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing