Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7811, 17/00587
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7811, 17/00587
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 september 2018
- Datum publicatie
- 14 september 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:7811
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:2070, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/00587
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Inkomen uit aanmerkelijk belang. Verkapte winstuitdeling? Vergrijpboete. Recht op dwangsom en integrale proceskostenvergoeding?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 17/00587
uitspraakdatum: 4 september 2018
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 april 2017, nummer AWB 14/3185, ECLI:NL:RBGEL:2017:2070, in het geding tussen de Inspecteur en belanghebbende.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 26 juni 2013 over het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 166.296, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 65.661 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.626. Bij beschikkingen is € 2.940 heffingsrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete van € 6.805 opgelegd.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren gegrond verklaard, de navorderingsaanslag verminderd tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 166.296, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 10.363 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.626, de heffingsrente verminderd tot € 463 en de vergrijpboete verminderd tot € 1.139.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslag, de heffingsrentebeschikking en de boetebeschikking vernietigd. De Rechtbank heeft het verzoek om toekenning van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen afgewezen, het verzoek om vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.500 toegewezen, de Inspecteur in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 297 en vergoeding van het griffierecht van € 45 gelast.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting zijn gelijktijdig de volgende zaken behandeld: 17/00587 (IB/PVV belanghebbende), 17/00588 t/m 17/00590 (omzetbelasting [A] B.V. en [B] B.V.), 17/00567 en 17/000568 (loonheffing [B] B.V. te [C] ).
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende was in de onderhavige jaren houder van alle certificaten van aandelen in en bestuurder van [D] BV (hierna: Beheer BV), welke vennootschap op haar beurt enig aandeelhouder was van [B] BV (hierna: [B] BV) en [E] BV (hierna: [E] BV). Beheer BV, [B] BV en [E] BV vormden tot 26 maart 2010 een fiscale eenheid voor de omzetbelasting (hierna: FE Beheer BV), welke eenheid ten aanzien van [E] BV door de verkoop van de aandelen in die vennootschap is verbroken. [E] BV is op 31 augustus 2010 failliet verklaard. Deze drie vennootschappen vormden tot 1 januari 2010 een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met Beheer BV als moedermaatschappij.
[B] BV hield zich bezig met de verkoop van planten en bestratingsmateriaal en het leggen van bestratingsmateriaal voor (voornamelijk) particulieren. [E] BV hield zich bezig met het aanleggen van bestratingen en andere werkzaamheden in de [E] . Tot 18 mei 2009 waren 11 werknemers in dienst van [B] BV. Met ingang van die datum zijn alle personeelsleden overgegaan naar [E] BV. Tot de personeelsleden behoorden [F] (hierna: [F] ) en [G] (hierna: [G] ). Deze werknemers genoten een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV. Volgens de loonadministratie van [B] BV werd aan hen in de jaren 2007 tot en met 2009 geen loon uitbetaald.
Op 26 maart 2010 zijn de aandelen in [E] BV verkocht aan de bedrijfsleider [H] (hierna: [H] ). Tussen [H] als koper van de aandelen en [X] als (middellijk) verkoper zijn geschillen gerezen over de (waarde van) de verkochte aandelen in [E] BV. [H] heeft vervolgens een klikbrief en diverse stukken (de “klikordner”) naar de Inspecteur gestuurd om hem te informeren over het door [B] BV en [E] BV buiten de loonadministratie houden van loon dat zou zijn uitbetaald aan diverse werknemers, waaronder [F] en [G] .
Naar aanleiding van de van [H] ontvangen informatie heeft de Inspecteur een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting, omzetbelasting en loonbelasting/premie volksverzekeringen/premie werknemersverzekeringen over tijdvakken in 2007 tot en met 2010 van de hiervoor genoemde vennootschappen. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat [B] BV en [E] BV in de jaren 2007 tot en met 2009 niet in de boekhouding opgenomen lonen (hierna: zwarte lonen) hebben betaald aan werknemers (ter zake waarvan aan deze vennootschappen naheffingsaanslagen loonheffingen zijn opgelegd), dat deze zwarte lonen moeten zijn betaald uit eveneens zwarte omzet (ter zake waarvan aan FE Beheer BV naheffingsaanslagen omzetbelasting (hierna ook aangeduid als: btw) zijn opgelegd) en dat het overschot van die zwarte omzet bij wijze van verkapte (middellijke) uitdeling van winst door Beheer BV aan belanghebbende ten goede is gekomen. Ter zake van die uitdeling is aan belanghebbende de thans in geschil zijnde navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2007 opgelegd. De Inspecteur heeft de uitdeling (inkomen uit aanmerkelijk belang) bij het opleggen van de navorderingsaanslagen op € 131.322 gesteld, waarvan de helft aan belanghebbende en de helft aan zijn echtgenote is toegerekend. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de in aanmerking te nemen uitdeling verminderd tot € 20.726, waarvan de helft (€ 10.363) aan belanghebbende en de helft aan zijn echtgenote is toegerekend. Heffingsrente en vergrijpboete zijn naar evenredigheid verminderd tot € 463 (heffingsrente) en € 1.139 (boete, zijnde 50% van de nagevorderde belasting).
Het bedrag van de door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar in aanmerking genomen uitdeling van winst is als volgt berekend (in €).
Zwart loon [B] BV |
5.190 |
Zwart loon [E] BV |
9.829 |
= Totaal zwart loon |
15.019 |
Winstopslag 100% |
15.019 |
= Zwarte omzet exclusief btw |
30.038 |
Btw |
5.707 |
= Zwarte omzet inclusief btw |
35.745 |
Af: Zwart loon [B] BV |
-5.190 |
Af: Zwart loon [E] BV |
-9.829 |
= Verkapte uitdeling van winst / inkomen uit aanmerkelijk belang |
20.726 |
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gezamenlijk behandeld met het beroep van [B] BV (loonheffing 2007 tot en met 2009; thans ook in hoger beroep), van FE Beheer BV (omzetbelasting 2007 tot en met 2010; thans ook in hoger beroep), van [E] BV (loonheffing 2009; niet in hoger beroep), Beheer BV (vennootschapsbelasting; niet in hoger beroep) en mw. [I] (IB/PVV 2007 en 2008; niet in hoger beroep). De Rechtbank heeft het beroep van [B] BV en van FE Beheer BV gegrond verklaard. Volgens de Rechtbank heeft de Inspecteur de gestelde uitbetaling van zwarte lonen door [B] BV onvoldoende onderbouwd en tevens de volgens de Inspecteur tegenover die lonen staande verzwegen omzet niet aannemelijk gemaakt. Het door belanghebbende ingediende beroep tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2007 heeft de Rechtbank ook gegrond verklaard. De Rechtbank heeft daarom de navorderingsaanslag en de rente- en boetebeschikkingen vernietigd.
Van de door voornoemde zes belastingplichtigen in totaal 15 ingestelde beroepen heeft de Rechtbank er uiteindelijk 10 gegrond verklaard. De Rechtbank heeft geoordeeld dat die 10 zaken samenhangen in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht en van de totale vergoeding (door de Rechtbank volgens het puntenstelsel van dit Besluit op € 2.970 vastgesteld) aan iedere zaak 1/10 gedeelte toegekend. Het verzoek tot toekenning van een integrale vergoeding van proceskosten heeft de Rechtbank afgewezen. Vanwege de samenhang tussen de verschillende zaken heeft de Rechtbank een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar van € 1.260 alleen toegekend aan [B] BV en [E] BV. Geen dwangsom is toegekend aan belanghebbende en zijn echtgenote. Ten slotte heeft de Rechtbank een vergoeding van immateriële schade toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn bij de beslissing in belastingzaken. Wegens samenhang tussen alle zaken heeft de Rechtbank deze schadevergoeding gematigd door uitsluitend aan belanghebbende en zijn echtgenote ieder een vergoeding van € 2.500 toe te kennen.
3 Geschil
In het hoger beroep van de Inspecteur is in geschil of en in hoeverre de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende inkomen uit zijn aanmerkelijk belang in Beheer BV heeft genoten.
In het incidentele hoger beroep van belanghebbende is in geschil of belanghebbende recht heeft op een integrale vergoeding van de door hem gemaakte kosten in bezwaar, beroep en hoger beroep, of sprake is van samenhangende zaken waardoor de proceskostenvergoeding over verschillende belanghebbenden moet worden verdeeld en of belanghebbende recht heeft op een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.