Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7886, 17/00833
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7886, 17/00833
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 september 2018
- Datum publicatie
- 7 september 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:7886
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2017:3135, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:197
- Zaaknummer
- 17/00833
Inhoudsindicatie
Belanghebbende verricht met zijn paarden geen economische activiteiten. Geen ondernemerschap voor de omzetbelasting.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 17/00833
uitspraakdatum: 4 september 2018
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 augustus 2017, met het nummer LEE 15/4205, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft een aangifte in de omzetbelasting ingediend over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, resulterend in een terug te verzoeken bedrag van € 8.506. De Inspecteur heeft daarop bij beschikking van 21 augustus 2015 een bedrag van € 631 aan teruggaaf van omzetbelasting verleend.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft zich verweerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2018 te Leeuwarden. Het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting is aan deze uitspraak gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende stond sinds 1987 bij de Belastingdienst ingeschreven als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). De onderneming van belanghebbende bestond uit het fokken, trainen en laten racen van drafpaarden, alsmede het nadien met winst verkopen van de paarden.
Belanghebbende heeft op 17 september 2014 een veewagen met kenteken [YY-000-Y] gekocht voor € 46.150, inclusief € 7.875 btw. Belanghebbende heeft deze btw in de onder 1.1. genoemde aangifte in de omzetbelasting als voorbelasting teruggevraagd, alsmede betaalde btw ter zake van andere kosten.
De Inspecteur heeft de teruggaaf van omzetbelasting met betrekking tot de veewagen geweigerd. Naar aanleiding van een bij belanghebbende uitgevoerd onderzoek is een rapport uitgebracht met dagtekening 9 juli 2015, waarin het volgende is vermeld:
“Conclusie
Op basis van het bovenstaande ben ik van mening dat er geen sprake is van ondernemerschap voor de omzetbelasting, maar dat de activiteiten zich meer toeleggen in de privé/hobby sfeer van belastingplichtige.
Ik ben dan ook voornemens het ondernemerschap per 1 januari 2015 stop te zetten. De reeds ingediende aangifte over het 1ste kwartaal zal worden nageheven.
(…)
Door het corrigeren van het ondernemerschap per 1 januari 2015 zou in theorie de voorbelasting op de veewagen in 2014 aftrekbaar zijn en deze per 1 januari 2015 moeten worden gecorrigeerd omdat de veewagen naar het privé vermogen wordt overgeheveld.
Uit praktische overwegingen stel ik voor de voorbelasting op de veewagen te corrigeren in de ingediende aangifte omzetbelasting 2014. De overige in aftrek gebrachte voor belasting die in de aangifte is verwerkt zal ik in dat jaar toestaan.”
De Inspecteur heeft met dagtekening 21 augustus 2015 een teruggaafbeschikking omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 vastgesteld op het bedrag van € 631.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de teruggaafbeschikking omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 correct is. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende ultimo december 2014 nog een onderneming drijft in de zin van de Wet. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof verklaard dat het beroep in eerste aanleg bij de Rechtbank gegrond had moeten worden verklaard omdat bij beëindigen van de onderneming van belanghebbende per 1 januari 2015 een gedeeltelijke teruggaaf van de veewagen had behoren te worden toegekend voor de periode van aanschaf in 2014 tot aan 1 januari 2015 en dat dit een bedrag van € 306 betreft. Het Hof ziet geen reden om dit niet te volgen zodat het hoger beroep reeds daarom gegrond is.