Rechtbank Noord-Nederland, 17-08-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:3135, AWB - 15 _ 4205
Rechtbank Noord-Nederland, 17-08-2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:3135, AWB - 15 _ 4205
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 17 augustus 2017
- Datum publicatie
- 18 augustus 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2017:3135
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:7886, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 4205
Inhoudsindicatie
Wet OB. Eiser fokt, traint en racet met drafpaarden. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op het arrest Baštová van het Hof van Justitie van de Europese Unie, het door eiser ontvangen prijzengeld niet worden aangemerkt als een belaste prestatie voor de omzetbelasting. Eiser maakt de door hem gestelde overige opbrengsten niet aannemelijk. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/4205
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 17 augustus 2017 in de zaak tussen
en
(gemachtigde: [gemachtigde] )
Procesverloop
Eiser heeft een aangifte omzetbelasting ingediend, door verweerder ontvangen op 29 maart 2015, over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, met daarin een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting ten bedrage van € 8.506.
Verweerder heeft bij teruggaafbeschikking van 21 augustus 2015 aan eiser teruggaaf van omzetbelasting tot een bedrag van € 631 verleend.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 14 oktober 2015 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] . Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst in afwachting van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) in de zaak C-432/15, ECLI:EU:C:2016:855 (Baštová).
Op 10 november 2016 heeft het HvJ EU het arrest in de zaak Baštová gewezen. Partijen hebben een reactie ingezonden, waarvan een afschrift over en weer, door tussenkomst van de griffier, aan partijen is toegezonden.
Het onderzoek ter zitting is op 1 juni 2017 hervat. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] en [naam 3] . Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan eiser en aan de rechtbank.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser staat sinds 1987 bij de Belastingdienst voor de omzetbelasting ingeschreven als ondernemer ter zake van het fokken, trainen en laten racen van drafpaarden.
Eiser neemt uitsluitend deel aan wedstrijden van de vereniging Nederlandse Draf- en rensport (hierna: NDR).
Eiser heeft op 17 september 2014 een veewagen, met kenteken [kenteken] , gekocht voor € 46.150, inclusief € 7.875 in rekening gebrachte btw. Eiser heeft deze btw in zijn aangifte omzetbelasting voor het jaar 2014 als aftrekbare voorbelasting verwerkt.
Verweerder heeft op 9 juli 2015 een rapport uitgebracht dat is opgemaakt naar aanleiding van een bij eiser ingesteld boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangifte(n) omzetbelasting over de periode 2013 tot en met de datum van het rapport. In het controlerapport is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Conclusie
Op basis van het bovenstaande ben ik van mening dat er geen sprake is van ondernemerschap voor de omzetbelasting, maar dat de activiteiten zich meer toeleggen in de privé/hobby sfeer van belastingplichtige.
Ik ben dan ook voornemens het ondernemerschap per 1 januari 2015 stop te zetten. De reeds ingediende aangifte over het 1ste kwartaal van 2015 zal worden nageheven.
(…)
Door het corrigeren van het ondernemerschap per 1 januari 2015 zou in theorie de voorbelasting op de veewagen in 2014 aftrekbaar zijn en deze per 1 januari 2015 moeten worden gecorrigeerd omdat de veewagen naar het privé vermogen wordt overgeheveld.
Uit praktische overwegingen stel ik voor de voorbelasting op de veewagen te corrigeren in de ingediende aangifte omzetbelasting 2014. De overige in aftrek gebrachte voorbelasting die in de aangifte is verwerkt zal ik in dat jaar toestaan.”
Verweerder heeft de teruggaafbeschikking omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 conform de conclusie van het boekenonderzoek vastgesteld.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de teruggaafbeschikking omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 tot het juiste bedrag is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting.
3. Volgens artikel 1 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) wordt, voor zover hier van belang, omzetbelasting geheven ter zake van de levering van diensten die in Nederland door een als zodanig handelend ondernemer onder bezwarende titel worden verricht. Artikel 7 van de Wet OB bepaalt, voor zover hier van belang, dat ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent ondernemer is. De Nederlandse wetgever heeft aan het in artikel 7 van de Wet OB gebezigde begrip bedrijf geen andere betekenis willen toekennen dan toekomt aan het begrip economische activiteit zoals gehanteerd in artikel 9 van de BTW-richtlijn 2006. Volgens artikel 4, tweede lid, van de Zesde richtlijn omvat het begrip economische activiteiten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij moet worden aangemerkt als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB en dat hij recht heeft op aftrek van voorbelasting zoals neergelegd in artikel 15 van de Wet OB. Verweerder stelt primair dat eiser geen ondernemer is aangezien hij niet deelneemt aan het economische verkeer. De activiteiten zijn een hobby en worden in de privésfeer verricht. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser geen prestaties onder bezwarende titel verricht nu er geen direct en onmiddellijk verband bestaat tussen de terbeschikkingstelling van het paard voor de wedstrijd en het prijzengeld. Meer subsidiair stelt verweerder dat eiser geen ondernemer is omdat hij geen prestaties onder bezwarende titel verricht aangezien de organisatie die het prijzengeld uitkeert geen verbruiker is van een aan haar geleverde dienst.
5. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt aangevoerd dat hij naast het prijzengeld ook nog overige opbrengsten heeft. Deze overige opbrengsten bestaan uit het fokken en verhandelen van paarden en het verhuren van paardenboxen en trailers. Daarnaast ontvangt eiser bij deelname aan korte baanwedstrijden startgeld en krijgt hij een onkostenvergoeding voor de reizen die hij maakt naar de wedstrijden. Verweerder heeft de overige opbrengsten betwist aangezien in de administratie van eiser alleen het prijzengeld wordt verantwoord.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder geen feiten en omstandigheden gesteld die de overige opbrengsten aannemelijk maken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser ter zitting desgevraagd heeft verklaart dat hij van deze overige opbrengsten geen administratie heeft bijgehouden en dat hij deze opbrengsten vaak zwart ontving.
7. Met betrekking tot het prijzengeld overweegt de rechtbank als volgt. In zijn arrest van 10 november 2016, nr. C-432/15, Baštová, onder meer gepubliceerd in VN 2016/67.17, heeft het HvJ EU, voor zover van belang, overwogen dat de terbeschikkingstelling van een paard door zijn btw-plichtige eigenaar aan een organisator van een paardenwedren geen dienst onder bezwarende titel is wanneer die terbeschikkingstelling er niet toe leidt dat deelnamegeld of een andere directe vergoeding wordt betaald en wanneer enkel de eigenaars van een paard met een goede rangschikking prijzengeld ontvangen, ook als dat op voorhand is afgesproken. Het door eiser ontvangen prijzengeld was afhankelijk van de klassering van het paard en kan derhalve, gelet op het hiervoor aangehaalde arrest, niet worden aangemerkt als een belaste prestatie voor de omzetbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank behoort het door eiser ontvangen prijzengeld niet tot de maatstaf van heffing.
8. Gelet op het in 6. en 7. overwogene is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een zodanige omvang van belaste prestaties dat eiser ter zake van zijn activiteiten met drafpaarden kan worden aangemerkt als een ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank de teruggaafbeschikking tot het juiste bedrag vastgesteld.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Boskma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2017.
De griffier is buiten staat te tekenenw.g. rechter