Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8253, 17/01144, 17/01145 en 17/01292, 17/01293

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-09-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:8253, 17/01144, 17/01145 en 17/01292, 17/01293

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
18 september 2018
Datum publicatie
28 september 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:8253
Formele relaties
Zaaknummer
17/01144, 17/01145 en 17/01292, 17/01293

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Vermogensetikettering. Duurzaam overtollige liquide middelen?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 17/01144, 17/01145, 17/01292 en 17/01293

uitspraakdatum: 18 september 2018

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

en het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 oktober 2017, nummers 16/3268 en 16/3269, ECLI:NL:RBGEL:2017:5631, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd, alsmede beschikkingen belastingrente.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de navorderingsaanslagen verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar, behoudens de beslissingen omtrent de proceskostenvergoeding, vernietigd en de navorderingsaanslagen en de belastingrente verminderd. De Rechtbank heeft verder beslist over de vergoeding van proceskosten en het griffierecht door de Inspecteur.

1.4.

De Inspecteur en belanghebbende hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Beide partijen hebben daarnaast incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is advocaat en vanaf 1990 ondernemer. Hij handelt onder de naam “ [A] ”. De onderneming van belanghebbende wordt gedreven in de vorm van een eenmanszaak.

2.2.

De in de onderneming aanwezige liquide middelen worden aangehouden op een vrij opneembare internetspaarrekening. De liquide middelen zijn ontstaan uit winsten van belanghebbendes onderneming. Het saldo van de liquide middelen is als volgt weer te geven:

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Liquide middelen in €

191.518

181.451

438.788

406.270

404.262

384.597

388.988

356.898

2.3

Op 22 september 2014 heeft belanghebbende aangifte gedaan voor het jaar 2013. In de aangifte heeft hij een bedrag van € 5.887 toegevoegd aan de fiscale oudedagsreserve (hierna: FOR). De stand van de FOR is per eind 2013 € 160.784 op een totaal ondernemingsvermogen van € 390.448.

2.4

De Inspecteur heeft met dagtekening 11 februari 2015 conform de ingediende aangifte aanslagen IB/PVV en ZVW opgelegd.

2.5

Bij brief van 25 juni 2015 heeft de Inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd. Het doel van het onderzoek is de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften IB/PVV van het jaar 2013, alsmede de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. In het rapport is onder meer het navolgende opgenomen:

Standpunt Belastingdienst

Duurzaam overtollige middelen zijn gelden die niet (meer) dienstbaar zijn aan het belang van de onderneming. Soms zijn er redenen die ervoor zorgen dat de gelden niet duurzaam overtollig zijn. Te denken valt aan het sparen voor bepaalde bedrijfsdoelen, zoals expansie, investeringen en/of overnames van andere bedrijven. Als er dergelijke plannen zijn en deze zijn ook goed onderbouwd qua documentatie, dan kan gesteld worden dat de liquide middelen voldoende bedrijfsgebonden zijn en dus niet duurzaam overtollig. In uw situatie ontbreken concrete plannen waaruit blijkt dat binnen afzienbare termijn geïnvesteerd gaat worden. Het is niet voldoende aannemelijk dat de bestaande en toekomstige financieringsbehoeften van uw onderneming het aanhouden van de onderwerpelijke middelen rechtvaardigen. (…)

Dat de stand van de liquide middelen jaarlijks wordt opgebouwd uit de genoten winst maakt de gelden daardoor niet per definitie ondernemingsvermogen. Voor het antwoord op de vraag of de gelden bedrijfsvermogen, dan wel privévermogen zijn, is de herkomst niet beslissend. (HR 6 februari 1952, B. nr. 9167). (…)

3.3

Eigen vermogen

(…)

Uit praktische overwegingen heb ik voorgesteld het saldo blijvend overtollig liquide middelen over 2014 aan te geven in box 3. (…)

3.4.

For

Omdat een groot deel van de liquide middelen vanaf 2009 als blijvend overtollig wordt aangemerkt, wordt het ondernemingsvermogen verlaagd. Vanwege een ontoereikend ondernemingsvermogen is ten onrechte toegevoegd aan de fiscale oudedagsreserve. Met toepassing van de foutenleer corrigeer ik de FOR-toevoegingen vanaf 2009:

Correctie: (€ 10.887 + € 10.086 + € 9.542 + € 5.887) € 36.402

(…)”

2.6

Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd. Bij uitspraken op bezwaar is de correctie ter zake van de FOR beperkt tot € 5.887, zijnde de toevoeging voor het jaar 2013. De stand van de FOR per eind 2013 is volgens de uitspraak op bezwaar € 154.897, gelijk aan de stand aan het begin van het jaar. De Inspecteur acht een bedrag van € 50.000 voldoende om aan de lopende balans- en vaste kostenverplichtingen te voldoen. Het meerdere van € 338.988 is door de Inspecteur per 31 december 2013 aangemerkt als duurzaam overtollige liquide middelen.

2.7

Op vragen van belanghebbende heeft de deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland in een email van 2 november 2016 het volgende geantwoord:

“(…)

Een officieel Dekenstandpunt kan ik op dit onderwerp niet innemen.

Dat komt omdat het toezicht van een deken een focus kent op situaties die wat liquiditeit betreft juist heel laag en zorgelijk zijn. Uit jouw beroepschrift haal ik geen concrete informatie dat jouw kantoor in financiele moeilijkheden komt door het feit dat de belastingdienst jouw verplicht tot het opnemen van “overtollige” liquide middelen.

(…)

Wel deel ik jouw mening dat een voldoende financiele armslag in de huidige tijden geen overbodige luxe is. Vooral kantoren die in enige mate afhankelijk zijn van gefinancierde rechtshulp, zullen taaie jaren krijgen. Je moet voldoende vet op de spreekwoordelijke botten hebben om daartegen bestand te zijn en een omzetdaling op te kunnen vangen. In jouw situatie zijn er ook nog andere factoren die een voorzichtige houding richting de toekomst rechtvaardigen. Ik denk aan wat je schrijft over jouw gezondheid en de vraag hoe de opbouw van het kantoor zich zal ontwikkelen.

Het komt me in dat kader erg vreemd voor wanneer de belastingdienst jouw liquide middelen maximeert op 50.000,- euro. Dat is mijns inziens veel te weinig. (…)”

3 Geschil

3.1.

In geschil is:

-

of de Inspecteur over een nieuw feit beschikt om te kunnen navorderen;

-

of er sprake is van duurzaam overtollige liquide middelen, voor zover zij het bedrag van € 50.000 te boven gaan, die tot het privévermogen moeten worden gerekend;

-

of de Inspecteur handelt in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM (hierna artikel 1 EP) en/of het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 14 van het EVRM;

-

of sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel; en

-

de proceskostenvergoeding.

3.2.

Ter zitting bij het Hof heeft belanghebbende verklaard zijn beroepsgrond over de belastingrente te laten varen. Voor wat betreft zijn verzoek om schadevergoeding heeft belanghebbende verklaard dat hij hiermee bedoelt een vergoeding van de proceskosten.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing