Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-10-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9454, 17/01418

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-10-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9454, 17/01418

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
30 oktober 2018
Datum publicatie
2 november 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:9454
Formele relaties
Zaaknummer
17/01418

Inhoudsindicatie

Forfaitaire rendementsheffing van box 3 is niet in strijd met artikel 1 EP.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 17/01418

uitspraakdatum: 30 oktober 2018

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 november 2017, nummer LEE 16/3759, ECLI:NL:RBNNE:2017:4328, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd. Belanghebbende heeft, onder verwijzing naar de mondelinge behandeling waarvoor hij was uitgenodigd, bij brief van 22 september 2018 een nader stuk ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2018. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] en [B] namens de Inspecteur. Belanghebbende is, zonder bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is werkzaam bij [C] B.V. In 2013 bedroegen zijn inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking € 112.579 en het saldo aan inkomsten en aftrekposten uit eigen woning € -/- 12.195, hetgeen resulteert in een inkomen uit box 1 van € 100.384.

2.2.

Tot de grondslag voor de vermogensrendementsheffing voor het jaar 2013 van belanghebbende en zijn fiscale partner behoren bezittingen, bestaande uit bank- en spaartegoeden met een waarde van in totaal € 134.448 en een niet vrijgesteld deel kapitaalverzekeringen van € 1.052. Rekening houdend met het heffingvrije vermogen van € 42.278 bedraagt voor belanghebbende de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen € 93.222.

2.3.

Belanghebbende heeft in 2013 een rendement op zijn spaarsaldi ontvangen van € 2.069 ( [D] Internet Sparen € 2.085 minus negatieve rente op de betaalrekening van € 16).

2.4.

Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende bedraagt 4 percent van € 93.222, ofwel € 3.728. De daarover verschuldigde inkomstenbelasting (30 percent) bedraagt € 1.118. Dit leidt tot een belastingdruk van 54 percent op het door belanghebbende op zijn spaarsaldi behaalde rendement.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de bij de vaststelling van de onderhavige aanslag toegepaste forfaitaire rendementsheffing van box 3 in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.

3.2.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat van een zodanige strijd sprake is, omdat voor spaarders reeds vanaf de invoering van de Wet IB 2001 een rendement van 4 percent niet haalbaar is. Er is daarom sprake van een excessive burden in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol (hierna: EP).

3.3.

De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing