Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9883, 17/00806 t/m 17/00815

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9883, 17/00806 t/m 17/00815

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
13 november 2018
Datum publicatie
23 november 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:9883
Formele relaties
Zaaknummer
17/00806 t/m 17/00815

Inhoudsindicatie

Loonheffingen. Naheffingsaanslagen in verband met (fictieve) dienstbetrekking. Had belanghebbende een eigen belang bij het bestrijden van verhaalbare, nog niet verhaalde, naheffingsaanslagen die zijn opgelegd aan de vennootschap waarvan belanghebbende indirect aandeelhouder is en die later in staat van faillissement is verklaard? Tijdigheid bezwaar. Verschoonbare termijnoverschrijding?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 17/00806 tot en met 17/00815

uitspraakdatum: 13 november 2018

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de erven van [X] te [Z] (hierna: belanghebbenden)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 juli 2017, nummers AWB 16/5409 en 16/5411 tot en met 16/5419, ECLI:NL:RBGEL:2017:3516, in het geding tussen belanghebbenden en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan [A] B.V. (hierna: [A] ) naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd. Belanghebbenden hebben tegen deze naheffingsaanslagen bezwaar gemaakt.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Tussen [A] en [B] B.V. (hierna: Beheer) is eind 2002 een overeenkomst gesloten. Op basis van deze overeenkomst heeft [X] (hierna: [X] ) werkzaamheden verricht voor [A] . [X] was destijds directeur en enig aandeelhouder van Beheer en Beheer was medeaandeelhouder (40%) van [A] .

2.2.

Voor de werkzaamheden van [X] was een managementvergoeding overeengekomen. Beheer heeft hiervoor facturen verstuurd aan [A] waarop 19% omzetbelasting is vermeld.

2.3.

De overige 60% van de aandelen in [A] waren in handen van [C] B.V. [C] B.V. had vier aandeelhouders, die ieder 25% van de aandelen hielden. Een van de aandeelhouders was [D] (hierna: [D] ). [D] was bestuurder van [A] en ontving hiervoor een vergoeding.

2.4.

Bij brief van 4 maart 2009 aan [X] heeft de Inspecteur om informatie gevraagd over de werkzaamheden en het resultaat uit overige werkzaamheden van [X] . Tevens is in de brief een overzicht opgenomen van de betalingen door [A] aan Beheer in de jaren 2003 tot en met 2008. De inleiding van de brief luidt als volgt:

“In verband met de beoordeling van uw arbeidsrelatie in de periode vanaf 2003 met [A] B.V. (middels [B] B.V.) zou ik u graag het volgende willen verzoeken.”

2.5.

De huidige bestuurder van Beheer heeft, destijds als gemachtigde van [X] , bij brief van 17 maart 2009 op de onder 2.4. bedoelde brief gereageerd en verzocht om extra tijd voor de beantwoording.

2.6.

De Inspecteur heeft bij brief van 13 mei 2009 met als onderwerp “Arbeidsrelatie [A] B.V. en de heer [X] ” voor zover van belang het volgende medegedeeld aan de huidige bestuurder van Beheer:

“Naar aanleiding van onze bespreking op 3 april 2009 betreffende de arbeidsrelatie tussen [A] B.V. en de heer [X] kan ik u op dit moment als volgt berichten.

De door u tijdens onze bespreking overhandigde bescheiden heb ik bekeken en doorgenomen met de heer [E] (betrokken bij de afhandeling van het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag loonheffing 2002) en mevrouw mr. [F] (betrokken bij de afwikkeling van de vennootschapsbelasting vanaf 2002; verwezen kan worden naar uw brief van 26 juli 2006 en haar brief van 6 november 2006).

De heer [E] is akkoord gegaan met de onjuiste verwerking van het genoten loon 2002 volgens de ingediende verzamelloonstaat. Dit loon was in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van de heer [X] aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden zonder verrekening van de ingehouden loonheffing. De heer [E] heeft de opgelegde naheffingsaanslag loonheffing 2002 (wegens het geconstateerde afdrachtverschil) uiteindelijk verminderd. Ik heb echter op geen enkele wijze uit het dossier kunnen opmaken, dat het gebruikelijk loon vanaf 2002 tot en met 2005 inhoudelijk onderwerp van discussie is geweest c.q. is doorgesproken. Tijdens de door u aangehaalde bespreking zijn onregelmatigheden in de jaarrekeningen aan de orde gekomen, waarbij het gebruikelijk loon slechts wordt genoemd. Een inhoudelijke beoordeling van het gebruikelijk loon heeft niet plaatsgevonden. Daarnaast -en veel belangrijker- is de arbeidsrelatie tussen [A] B.V. en de heer [X] , zoals neergelegd in de overeenkomst van 31 december 2002 tussen de heer [X] , [B] B.V. en [A] B.V., geheel niet aan bod gekomen.

Wil een beroep op het vertrouwensbeginsel gehonoreerd kunnen worden, dan zal de arbeidsrelatie tussen [A] B.V. en de heer [X] in het verleden onderwerp van beoordeling moeten zijn geweest en inhoudelijk aan de orde zijn gekomen. Dit is niet gebeurd. Overigens staat het bepalen van de hoogte van een gebruikelijk loon los van de beoordeling van een specifieke arbeidsrelatie.

Gelet op de positie van de heer [X] binnen [A] B.V., de overeenkomst van 31 december 2002 en zijn aandelenbezit binnen [A] B.V. is er naar mijn mening sprake van een (echte/fictieve) dienstbetrekking tussen de heer [X] en [A] B.V. Deze arbeidsrelatie is echter bij beide partijen nimmer als dienstbetrekking aangemerkt en als zodanig verwerkt. Gelet op het fiscaal aanwezige belang (door de "kale" managementfees van [A] B.V. aan [B] B.V. af te zetten tegen het uiteindelijk verwerkte inkomen door de heer [X] in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen) ben ik voornemens daarvoor correcties aan te brengen.

Bespreking 15 mei 2009

Ik heb van de heer [G] van [H] Accountants en Belastingadviseurs begrepen, dat aankomende vrijdag 15 mei 2009 een bespreking zal plaatsvinden aangaande een mogelijke beëindiging van de activiteiten van [A] B.V. Het lijkt mij raadzaam, dat u / de heer [X] het bovenstaande aan de orde brengt tijdens die bespreking.

Ik zou u willen verzoeken om mij na afloop van de bespreking doch uiterlijk 29 mei 2009 uw reactie op het bovenstaande te geven.”

2.7.

Bij brief van 21 mei 2009 aan de Inspecteur heeft de huidige bestuurder van Beheer aangegeven dat de conflicten tussen [X] en [A] inmiddels zo zijn verergerd, dat partijen hun advocaten hebben ingeschakeld. [A] geeft [X] geen inzage in het dossier. De huidige bestuurder van Beheer heeft voorts gewezen op in 2006 gevoerde correspondentie over meerdere fiscale vraagstukken betreffende Beheer en [X] .

2.8.

Bij brief van 27 mei 2009 aan de gemachtigde van [A] heeft de Inspecteur aangekondigd een aantal naheffingsaanslagen loonheffingen op te leggen aan [A] . De heffingsgrondslag per jaar is het bedrag dat [A] aan managementvergoedingen heeft betaald aan Beheer (exclusief omzetbelasting) minus het bedrag dat [X] als resultaat uit overige werkzaamheden in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft verantwoord. In deze brief is onder andere de volgende passage opgenomen:

“Gelet op het bovenstaande heb ik besloten om -met name ingegeven door de verjaringstermijn- voor het jaar 2003 een naheffingsaanslag loonheffing op te leggen van € 6.032 ((€ 23.608 “kale fee” minus € 8.000 reeds verantwoord in IB/PVV) x 38,65% enkelvoudig tarief). Deze naheffingsaanslag loonheffing zal uw cliënt binnen afzienbare tijd ontvangen. Ik heb voor dit jaar besloten om geen boete op te leggen, gelet op de lopende discussie. Wel zal de aanslag worden verhoogd met de wettelijk verschuldigde heffingsrente. Als u bezwaar heeft tegen deze naheffingsaanslag en/of tegen de wettelijk verschuldigde heffingsrente, kan een bezwaarschrift worden ingediend nadat het aanslagbiljet is ontvangen.”

2.9.

In de periode tussen 15 juni 2009 en 26 april 2011 zijn (op verzoek van [A] verhaalbare) naheffingsaanslagen loonheffingen aan [A] opgelegd over de jaren 2003 tot en met 2008. Daaraan is ten grondslag gelegd dat [X] in (fictieve) dienstbetrekking is geweest bij [A] . [A] heeft de naheffingsaanslag over het jaar 2003 van 15 juni 2009 betaald. [A] heeft tegen de naheffingsaanslag voor de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 van 15 december 2009 bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete vernietigd.

2.10.

[A] is [in] 2010 in staat van faillissement verklaard.

2.11.

De Inspecteur heeft bij brief van 26 oktober 2010 onder andere het volgende medegedeeld aan de curator van [A] :

Over de jaren 2003, 2004 en 2005 zijn naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd ten name van [A] B.V. aangezien er sprake is/was van een dienstbetrekking tussen [A] B.V. en de heer [X] . Door [A] B.V. is/was deze arbeidsrelatie niet als zodanig verwerkt.

Ook over de jaren vanaf 2006 zullen naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd moeten worden. In deze brief zet ik uiteen voor welke bedragen ik opdracht heb gegeven binnen afzienbare tijd naheffingsaanslagen loonheffingen op te leggen.”

2.12.

De curator van [A] heeft bij brief van 21 april 2011 onder andere het volgende aan de Inspecteur medegedeeld:

“Uw kenmerk 8020.21.839A.018500 EUR 22.106,--

[0000.00.000] .018010 EUR 1.913,--

[0000.00.000] .018020 EUR 2.927,--

[0000.00.000] .L.01 2008 EUR 1.800,--

[0000.00.000] .L.01 2009 EUR 1.800,--

[0000.00.000] .L.01 2010 EUR 1.800,--

(…)

In vervolg op de brief van de heer [I] van 22 maart 2011 in verband met het faillissement van [A] , bericht ik u als volgt.

Onlangs ontving ik van de raadsman van de heer [X] een mail met de navolgende tekst:

"Geachte [J] ,

Wat cliënte betreft, wat de kwestie niet voortgezet. Een eindeloze discussie met de fiscus die voor de boedel in ieder geval geen voordeel lijkt te gaan opleveren. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

Met vriendelijke groet,

[K] "

In verband met het bovenstaande en onder verwijzing naar ons telefoongesprek van 28 februari 2011 worden de bezwaarschriften tegen de in het briefhoofd vermelde aanslagen ingetrokken.”

2.13.

[A] is [in] 2013 ontbonden.

2.14.

[A] heeft de nageheven loonheffingen niet op [X] verhaald.

2.15.

[X] is overleden [in] 2014.

2.16.

Belanghebbenden hebben op 15 december 2014 tegen genoemde naheffingsaanslagen loonheffingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de bezwaren wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

2.17.

De Belastingdienst heeft in het faillissement van [A] een vordering ingediend van € 87.052. Uiteindelijk heeft de Belastingdienst een uitkering ontvangen van € 29.117,69.

2.18.

Bij brief van 7 februari 2017 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbenden onder andere het volgende aan de Rechtbank geschreven:

“Ook [A] B.V. en haar adviseur hebben [X] Beheer B.V. en wijlen de heer [X] niet van de opgelegde naheffingsaanslagen in kennis gesteld. [A] B.V. is op 11 augustus 2010 gefailleerd. Geruime tijd daarna kreeg [B] B.V. via de curator in het faillissement kennis van de opgelegde naheffingsaanslagen.”

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Indien het antwoord ontkennend luidt, is in geschil of de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing