Home

Rechtbank Gelderland, 06-07-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3516, AWB - 16 _ 5409ev

Rechtbank Gelderland, 06-07-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3516, AWB - 16 _ 5409ev

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
6 juli 2017
Datum publicatie
6 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2017:3516
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5409ev

Inhoudsindicatie

Formeel recht. Artikel 26a AWR. Zijn de erven van een werknemer belanghebbende bij de naheffingsaanslagen die aan de werkgever zijn opgelegd? In dit geval niet, omdat de loonbelasting niet is verhaald op de werknemer. Het feit dat er voor het faillissement van de werkgever wel een intentie tot verhaal was, is niet voldoende. Andere belangen van de erven, zoals verhaal van een vordering van een BV van de werknemer op de failliete werkgever, worden niet beschermd door artikel 26a AWR.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 16/5409 en AWB 16/5411 tot en met AWB 16/5419

in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft in de periode tussen 15 december 2009 en 26 april 2011 aan [B] B.V. (hierna: [B] ) naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd.

Eisers hebben op 15 december 2014 en 12 februari 2016 bezwaar gemaakt tegen genoemde naheffingsaanslagen.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 8 augustus 2016 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

Eisers hebben daartegen bij brief van 5 september 2016, ontvangen door de rechtbank op 6 september 2016, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

Eisers hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2017.

Namens eisers zijn verschenen [C] en hun gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [D] .

Eisers hebben voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan verweerder, welke pleitnota met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

Ter zitting zijn (vrijwel) gelijktijdig de beroepen met zaaknummer AWB 16/2918, AWB 16/7587 en AWB 16/5267 behandeld.

Overwegingen

Feiten

1. In de periode 2003 tot en met het eerste kwartaal van 2009 heeft de heer [A] (hierna: [A] ) namens [E] B.V. (hierna: [E] ) werkzaamheden verricht voor [B] . [A] was directeur van [E] en [E] was mede-aandeelhouder van [B] . Op 1 april 2009 heeft [A] zijn werkzaamheden gestaakt. [A] is overleden op [2014] .

2. Voor de werkzaamheden van [A] was een managementvergoeding overeengekomen. [E] heeft hiervoor facturen verstuurd aan [B] waarop 19% omzetbelasting is vermeld. [B] heeft deze facturen betaald.

3. In de periode tussen 15 december 2009 en 26 april 2011 zijn er naheffingsaanslagen loonbelasting aan [B] opgelegd over de jaren 2003 tot en met 2008. Daaraan is ten grondslag gelegd dat [A] in loondienst is geweest bij [B] , zodat er over de betalingen loonbelasting moet worden (na)geheven.

4. [B] was voornemens om de loonbelasting op [A] te verhalen.

5. [B] is op 11 augustus 2010 in staat van faillissement verklaard en op 16 augustus 2013 ontbonden.

6. [B] heeft de loonbelasting vanwege het faillissement niet meer op [A] verhaald.

7. Eisers hebben tegen genoemde naheffingsaanslagen loonbelasting op 15 december 2014 en 12 februari 2016 bezwaar gemaakt.

8. Verweerder heeft deze bezwaren bij in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding.

Geschil

9. In geschil is of eisers als belanghebbenden moeten worden aangemerkt. Als zij belanghebbenden zijn, is in geschil of tijdig bezwaar is gemaakt. De beroepsgronden van eisers zijn verder gericht tegen de naheffingsaanslagen, waarbij ook is aangevoerd dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden.

Beoordeling van het geschil

10. Voor het antwoord op de vraag of eisers als belanghebbenden kunnen worden beschouwd, is artikel 26a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) van belang. Daarin is bepaald dat het beroep, in afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), slechts kan worden ingesteld door:

  1. de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd;

  2. de belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen of van wie de belasting is ingehouden, of

  3. degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt.

11. In artikel 26a, tweede lid, van de AWR is bepaald dat het beroep mede kan worden ingesteld door degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de belastingaanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking betrekking heeft.

12. Eisers hebben gesteld dat zij belanghebbenden zijn, omdat door oplegging van de naheffingsaanslagen loonbelasting [B] failliet is gegaan en [E] daardoor haar vordering op [B] niet ten uitvoer kan leggen. Bovendien hebben zij schade geleden doordat [E] facturen voor de managementvergoeding met omzetbelasting heeft verstuurd, terwijl dit niet had gemoeten als [A] werknemer was. Daarnaast hebben eisers gesteld dat [A] geen werknemer was van [B] . Eisers beroepen zich op de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 augustus 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:6270). Volgens eisers had [B] de intentie om de loonbelasting te verhalen op [A] en maakt het geen verschil dat dit niet daadwerkelijk is gebeurd.

13. De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 26a, eerste lid, van de AWR, van oordeel dat slechts door [B] , aan wie de naheffingsaanslagen loonbelasting zijn opgelegd, beroep kon worden ingesteld. Vaststaat immers dat de loonbelasting niet op [A] is verhaald.

14. Ook uit genoemde uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden blijkt dat alleen verhaalde loonbelasting dient te worden aangemerkt als te zijn ingehouden in de zin van artikel 26a, eerste lid, letter b, van de AWR. Hiertoe overweegt het Gerechtshof als volgt:

“4.12 In zijn arrest van 4 februari 2011, nr. 09/2399, ECLI:NL:HR:2011:BN6299, BNB 2011/139, heeft de Hoge Raad met betrekking tot de toepassing van artikel 5.3, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet IB 2001, als volgt overwogen:

“–3.4. Uit het stelsel en in het bijzonder uit artikel 1 van de Wet vloeit voort dat in gevallen waarin loonbelasting anders dan bij wege van eindheffing wordt nageheven, de werknemer op wiens loon die belasting betrekking heeft ter zake daarvan de belastingplichtige is, ook al wordt die belasting nageheven van de inhoudingsplichtige. Het verhaal door de inhoudingsplichtige van de nageheven loonbelasting strekt ertoe dat de werknemer deze belasting alsnog als belastingplichtige draagt, op gelijke wijze als in gevallen waarin die belasting in overeenstemming met de wet is ingehouden. In het licht hiervan moet de verhaalschuld worden aangemerkt als een eigen, uit de belastingwet voortvloeiende verplichting van de werknemer in de zin van artikel 5.3, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet IB 2001. Daaraan kan niet afdoen dat de wetgever het niet nodig achtte het uit de wettelijke regeling voortvloeiende verhaalsrecht uitdrukkelijk in de Wet vast te leggen (zie Kamerstukken II 1962/63, 5380, nr. 23, blz. 4-5).”

4.13

Zoals uit het arrest volgt, strekt het verhaal door (A) BV als inhoudingsplichtige op belanghebbende als werknemer ertoe dat de nageheven belasting alsnog voor rekening van belanghebbende komt, net zoals dat het geval zou zijn geweest als de loonbelasting op reguliere wijze door (A) BV van belanghebbende zou zijn ingehouden en afgedragen. De verhaalde loonheffing betreft daarmee een eigen, uit de belastingwet voortvloeiende verplichting van de werknemer, belanghebbende. In dat licht bezien dient de op belanghebbende verhaalde loonheffing te worden aangemerkt als te zijn ingehouden in de zin van artikel 26a, eerste lid, letter b, van de AWR.

4.14

Nu ten aanzien van de aan (A) BV opgelegde naheffingsaanslag, voor belanghebbende sprake is van een eigen, uit de belastingwet voortvloeiende verplichting, heeft hij naar het oordeel van het Hof reeds op die grond het recht om – naast (A) BV aan wie de naheffingsaanslag is opgelegd – tegen de naheffingsgaanslag het rechtsmiddel van bezwaar in te stellen (vgl Hoge Raad, 14 juli 2000, nr. 34.578, ECLI:NL:HR:2000:AA6508, BNB 2000/284).”

15. Uit deze overwegingen volgt dat de werknemer alleen belanghebbende wordt door het verhaal van de loonbelasting door de werkgever op de werknemer. Verhaal is een essentieel onderdeel; een intentie tot verhaal is niet voldoende. De rechtbank deelt de andere lezing van de uitspraak door eisers dus niet.

16. Daarnaast is niet gebleken dat inkomens- of vermogensbestanddelen van [A] zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de belastingaanslag betrekking heeft, zodat eisers ook niet op grond van het tweede lid van artikel 26a van de AWR als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt.

17. De omstandigheid dat eisers belang hebben bij een oordeel over de naheffingsaanslagen, omdat zij dan het faillissement zouden kunnen laten heropenen zodat de vordering van [E] zou kunnen worden verhaald, kan niet tot een ander oordeel leiden. Dit belang wordt niet beschermd door artikel 26a van de AWR.

18. Gelet op het voorgaande konden eisers niet in beroep komen. Daarom stond ook geen bezwaar open. Omdat eisers wel een uitspraak op bezwaar op hun naam hebben gekregen, zijn ze wel ontvankelijk in hun beroep. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, zij het om een onjuiste reden. De beroepen zijn daarom ongegrond. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een oordeel over de tijdigheid van het bezwaar en ook niet over de vraag of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Evenmin kan de rechtbank een oordeel geven over de schending van de geheimhoudingsplicht.

19. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 6 juli 2017

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.