Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9977, 16/00755 en 16/00756
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-11-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9977, 16/00755 en 16/00756
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 20 november 2018
- Datum publicatie
- 30 november 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2018:9977
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2016:2924, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1510
- Zaaknummer
- 16/00755 en 16/00756
Inhoudsindicatie
BPM. Immateriële schade. Verlenging redelijke termijn vanwege bijzondere omstandigheden. Zeer gering financieel belang? Proceskosten.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummers 16/00755 en 16/00756
uitspraakdatum: 20 november 2018
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 2 juni 2016, nummers AWB 14/5305 en AWB 14/5306 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur) en
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming; hierna: de Staat)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft bij de Rechtbank in een procedure met rolnummer AWB 12/3575 een verzoek gedaan om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Rechtbank heeft in die procedure op 7 augustus 2014 uitspraak in de hoofdzaak gedaan en het onderzoek heropend om een nadere uitspraak te doen met betrekking tot het verzoek om vergoeding van immateriële schade.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 2 juni 2016 het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 1 november 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [A] en [B] als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede – namens de Inspecteur – [C] en [D] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangifte voldaan. Hiertegen heeft hij bezwaar aangetekend. Belanghebbende werd en wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden BPM-zaken.
De Inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 25 juni 2012 gegrond verklaard.
De onderhavige bezwaarprocedure maakte deel uit van een reeks van duizenden van door belanghebbendes gemachtigde geëntameerde bezwaarprocedures in BPM-zaken.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Daarnaast heeft de gemachtigde van belanghebbende in meer dan duizend andere soortgelijke BPM-zaken beroep bij de Rechtbank ingesteld.
Belanghebbende heeft bij de Rechtbank een verzoek gedaan om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Rechtbank heeft in de hoofdzaak met rolnummer AWB 12/3575 op 7 augustus 2014 uitspraak gedaan. Daarbij heeft de Rechtbank het onderzoek met betrekking tot het verzoek om vergoeding van immateriële schade heropend.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 2 juni 2016 het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
Belanghebbende heeft op 6 juli 2016 hoger beroep ingesteld. Er is griffierecht van belanghebbende geheven ten bedrage van € 124.
3 Het geschil en de standpunten van partijen
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoedingen ter zake van immateriële schade en proceskosten.