Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10941, 18/00415 en 18/00416
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-12-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10941, 18/00415 en 18/00416
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17 december 2019
- Datum publicatie
- 27 december 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:10941
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:1623, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 18/00415 en 18/00416
Inhoudsindicatie
VPB en OB. Omkering en verzwaring van de bewijslast. Redelijke schatting. Authenticiteit facturen. Zorgvuldigheidsbeginsel. Onderzoeksverplichting Inspecteur. Vergrijpboete.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummers 18/00415 en 18/00416
uitspraakdatum: 17 december 2019
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 11 april 2018, nummers AWB 16/3530 en 16/3578, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 105.354, alsmede bij beschikking een boete van € 5.217. Bij beschikking werd tevens een bedrag van € 3.493 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Daarnaast is aan belanghebbende over het jaar 2010 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 17.522, alsmede bij beschikking een boete van € 8.761. Bij beschikking werd daarbij een bedrag van € 2.155 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaren, heeft de Inspecteur bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar:
- de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 38.276, de boete verminderd tot € 1.863 en het bedrag van de heffingsrente verminderd tot € 1.247;
- de naheffingsaanslag omzetbelasting en de beschikkingen inzake de boete en de heffingsrente, gehandhaafd.
De door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen zijn door de Rechtbank gegrond verklaard voor zover deze waren gericht tegen de boetebeschikkingen en zijn door de Rechtbank voor het overige ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft de boetebeschikking met betrekking tot de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting vernietigd en de boetebeschikking met betrekking tot de naheffingsaanslag omzetbelasting verminderd tot € 6.375.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren voorts de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 27 maart 2019 te Arnhem. Aldaar is verschenen en gehoord [A] namens belanghebbende, bijgestaan door haar gemachtigde mr. [B] , drs. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D] , [E] en mr. [F] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende, opgericht 14 juni 2000, drijft een onderneming die actief is in de informatie- en communicatietechnologie (ICT). Haar werkzaamheden bestaan onder meer uit het ontwerpen van logo’s en websites. [A] (hierna: [A] ) is vanaf 28 september 2007 bestuurder en algemeen directeur van belanghebbende. In 2010 werden alle aandelen in belanghebbende gehouden door [G] (hierna: [G] ), de toenmalige echtgenote van [A] .
[A] was vanaf februari 2008 tot en met februari 2009 in loondienst bij [H] . In de de loop van 2009 is hij in contact gekomen met [I] , die op dat moment een eenmanszaak had, [J] . Op 28 januari 2010 is deze eenmanszaak ingebracht in een besloten vennootschap, [K] B.V. i.o. die op 26 november 2010 perfect is geworden (het Hof zal hierna deze onderneming aanduiden als [J] zonder onderscheid te maken tussen de eenmanszaak, de bv in oprichting en de bv of de verschillende onderdelen van [J] te weten [K] BV, [J] .com BV en [L] BV).
[J] was evenals belanghebbende actief in de ICT, maar in andere segmenten dan belanghebbende, onder meer op het gebied van in- en verkoop van refurbished hardware en detailhandel via postorder en internet in consumentenelektronica (mobiele telefoons en tablets) alsmede software consultancy. De (indirecte) bestuurders van [J] waren [I] , zijn broer [M] en [N] .
[A] heeft werkzaamheden verricht voor [J] . Van 14 december 2009 tot 28 januari 2010 heeft [A] bij de Kamer van Koophandel ingeschreven gestaan als gevolmachtigde van [J] . Tot de stukken behoort een arbeidsovereenkomst, gedagtekend 10 maart 2010, waaronder de handtekeningen van [A] en [I] staan. Hierin is [A] aangeduid als werknemer, in dienst als directeur per 1 maart 2010. In de arbeidsovereenkomst is met betrekking tot de vergoedingen het navolgende overeengekomen:
“4. Salaris
De BV verbindt zich aan de werknemer een salaris te betalen van bruto € 5.000 (…) per maand. De werknemer heeft recht op een vakantietoeslag van 8% per jaar. Op het salaris worden de wettelijk verplichte inhoudingen toegepast. Daarnaast zal de BV aan de werknemer een tantième doen toekomen ter grootte van maximaal 5% van de fiscale winst. Het exacte percentage wordt jaarlijks, nadat de jaarstukken van de BV (…) zijn vastgesteld, bepaald door de aandeelhoudersvergadering van de BV.
5. Auto
De BV zal aan de werknemer een auto ter beschikking stellen, waarvan het merk en type in onderling overleg tussen de BV en de werknemer zullen worden vastgesteld. (…)
6. Kostenvergoeding
De BV zal aan de werknemer een vaste onkostenvergoeding van € 300 (…) per maand betalen, ter dekking van de kosten van representatie, parkeren, eten/drinken onderweg en andere kleine zakelijke uitgaven. Overige ten behoeve van de dienstbetrekking gemaakte kosten zullen op declaratiebasis worden vergoed.”
[A] heeft in januari 2010 een bedrag van € 5.000 als management fee aan [J] in rekening gebracht.
Op 16 september 2010 heeft onder meer een email correspondentie plaats gevonden. [O] heeft namens [J] aan [A] geschreven:
“ [A] ,
Van [I] begreep ik dat de hoogte van je salaris gewijzigd is. Bijgaand de nieuwe loonstrook van de maand augustus gebaseerd op het nieuwe bedrag.”
Daarop heeft [A] aan [I] geschreven:
“ik had verwacht dat je dat wel zou overleggen eerst …… 1.500,- netto is wel heel erg veel minder …”
Daarop reageerde [I] aan [A] :
“Nee je krijgt het andere bedrag gestort maar ik heb het lagen in de loonstrook gezet er is geen geld”
[J] heeft in 2010 een aantal aangiften loonbelasting ingediend. In de oorspronkelijke aangiften is [A] alleen vermeld in de maanden augustus 2010 en september 2010, met een loon van € 3.100 per maand.
[P] van [Q] (hierna: [P] ) was de fiscaal adviseur van [J] in de periode van juni 2011 tot en met januari 2012.
Op 11 februari 2011 heeft [J] verbeterde aangiften loonbelasting over 2010 ingediend. In de verbeterde aangiften is [A] in het geheel niet vermeld.
Op 11 maart 2011 mailt [I] aan mevrouw [R] , medewerkster van [Q] , als volgt:
“Zoals besproken de aangepaste lonen voor dit jaar de lonen zijn aangepast en verlaagd. De reden hiervan is dat we op onze kosten moeten gaan letten en we met de bank gaan samenwerken. Hierbij de lonen:
[A] € 2.500 bruto
(…)
Verder heb ik vragen over en waarom de bedragen zou hoog zijn van de loonheffingen?
Oktober
November
December”
In verband met mogelijk aanpassen van de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2010 van [A] heeft zijn belastingadviseur hem op 14 april 2011 verzocht om toezending van de jaaropgave 2010. Daarop heeft [A] diezelfde dag aan [I] gemaild:
“heb je de jaaropgaaf svp”
Waarop [I] eveneens op 14 april 2011 heeft geantwoord:
“Ga ik nu voor je regelen”
Op 20 april 2011 mailt [I] aan [Q] , onder meer als volgt:
“ [O] die het eerder hier de loonheffingen deed heeft [A] meegenomen
Maar [R] heeft [A] pas sinds dit jaar meegenomen
Wel hebben wij voor al deze maanden betaald omdat [A] er in zat.
Kan je voor [A] een jaaropgave maken:
Het netto salaris is in 2010 37.340 euro geweest. Dus 3.111,- per maand. Daarmee haal je ook die ‘management fee’ eruit nu kan dat nog.”
Op de door belanghebbende overgelegde jaaropgave over 2010 van [J] ( [K] BV) ten aanzien van [A] is vermeld dat [A] op 1 januari 2010 in dienst is getreden en dat zijn brutoloon over 2010 € 61.249 heeft bedragen, waarover € 21.427 aan loonheffing is ingehouden. Deze bedragen heeft [A] ook opgenomen in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2010.
[A] is met betrekking tot het jaar 2010 in het bezit van twee salarisspecificaties en een jaaropgave van [J] . De ene salarisspecificatie heeft betrekking op juni 2010 en heeft als datering 31 juni 2010. In deze salarisspecificatie is een brutoloon vermeld van € 6.300, een bedrag aan loonheffing van € 2.407,36 en een nettoloon (inclusief vergoeding kosten woon-/werkverkeer) van € 4.173,11. Op de specificatie is verder een cumulatief loon aangegeven van € 12.600 en een bedrag aan cumulatieve loonheffing van € 4.815. Volgens deze salarisspecificatie is de datum van indiensttreding van [A] 1 juni 2010. De andere salarisspecificatie heeft betrekking op augustus 2010. Dit betreft een herziene salarisspecificatie. Deze heeft als datering 31 augustus 2010 en geeft als functieomschrijving van [A] “directeur-groot aandeelhouder”. In deze salarisspecificatie is een brutoloon vermeld van € 3.100, een bedrag aan loonheffing van € 880,08 en een nettoloon (inclusief vergoeding kosten woon-/ werkverkeer) van € 2.502,39, ruim € 1.500 netto minder derhalve. Op deze salarisspecificatie is een cumulatief loon vermeld van € 6.200 en een bedrag aan cumulatieve loonheffing van € 1.761. Volgens deze loonstrook is de datum van indiensttreding van [A] 1 augustus 2010.
De jaarrekening van [J] over het jaar 2010 vermeldt onder meer:
“Personeelsleden
Bij de vennootschap waren in 2010 gemiddeld 4 personeelsleden werkzaam.”
Op de bankrekening bij de RABO bank ten name van [G] , de toenmalige echtgenote van [A] , over welke bankrekening [A] kon beschikken, zijn in 2010 de volgende bedragen ontvangen van [J] :
Datum |
Bedrag (in euro’s) |
Omschrijving |
19 januari 2010 |
5.000 |
|
2 maart 2010 |
5.621,30 |
|
3 maart 2010 |
3.500 |
|
24 maart 2010 |
1.500 |
|
2 april 2010 |
1.500 |
|
16 april 2010 |
2.000 |
|
13 mei 2010 |
2.100 |
|
19 mei 2010 |
900 |
|
28 mei 2010 |
2.940 |
[J] B.V. mei 2010 |
28 mei 2010 |
1.600 |
Spoedopdracht |
12 juli 2010 |
1.500 |
|
17 september 2010 |
1.800 |
Salaris |
17 september 2010 |
13.480 |
Factuur [001] Bedrijfsaankoop |
27 september 2010 |
23.100 |
ICT Conferentie [L] [G] |
25 oktober 2010 |
1.000 |
Zakenreis |
25 oktober 2010 |
2.000 |
|
69.541,30 |
Op 22 april 2011 schrijft [P] in een email aan [I] onder meer:
“Ik ben gister met de lonen bezig geweest en er zijn een aantal zaken die verduidelijking behoeven:
[S] was betaald, maar er ontbreekt vooralsnog een loonstrook van de persoon
[T] was begin april betaald, terwijl volgens de salarisadm. hij op 1 juli 2010 indienst trad (…)
[A] is voor het eerst in juli 2010 betaald (€ 1.500 netto) daarna in september 1.800 en vervolgens 2.000 netto in okt. Zowel de hoogte als de betalingsfrequentie behoeft toelichting.
Op 11 maart is 1.150netto aan Sfia overgemaakt, dit terwijl van deze persoon nooit een salarisstrook gemaakt is. Hoe zit dat?”
Met dagtekening 1 september 2012 heeft de Inspecteur ambtshalve een aanslag Vpb aan belanghebbende opgelegd naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 1.000. Ook heeft de Inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 2.460 omdat belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan.
Op 6 november 2012 ( [K] BV), 5 februari 2013 ( [J] .com BV) en 23 juli 2013 ( [L] BV) zijn de tot [J] behorende vennootschappen gefailleerd.
Op 19 augustus 2013 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting over 2010. Onderdeel van het boekenonderzoek was een derdenonderzoek bij [P] .
Op 19 september 2014 heeft belanghebbende alsnog aangifte Vpb gedaan voor het jaar 2010 naar een belastbaar bedrag van € 633. Op 24 september 2014 heeft belanghebbende een verbeterde aangifte ingediend naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van nihil. Deze aangiften zijn in behandeling genomen als bezwaarschriften tegen de aanslag en zijn niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is geen onderwerp van dit geding.
Bij brief van 22 oktober 2014 heeft de Inspecteur aangekondigd de naheffingsaanslag OB, de navorderingsaanslag Vpb en de vergrijpboeten te zullen opleggen.
Op 15 december 2014 heeft [P] tegenover de Inspecteur een verklaring afgelegd. In het “verslag van derdenonderzoek” van de Belastingdienst is daarover onder meer opgenomen:
“De financiële administratie van ITB [Hof; [K] BV] was intern niet op orde. (…) In de financiële administratie zijn dubbele facturen aangetroffen door de heer [P] . (…) Volgens de heer [P] is de heer [A] in het jaar 201[0] als “extern adviseur” ingehuurd. Op een bepaald moment is de heer [A] in loondienst getreden bij [J] B.V. Vanuit [X] B.V. heeft de heer [A] naar [J] B.V. facturen verzonden. (…) Het ging om management fee. (…) Het zou gaan om hooguit 1 of 2 facturen.”
Het definitieve rapport boekenonderzoek met datum 19 februari 2015 behoort tot de gedingstukken. Van belang is daarbij met name het volgende. In de administratie van [J] zijn facturen aangetroffen gericht aan [J] en voorzien van een logo van belanghebbende. De Inspecteur heeft kopieën van die facturen ontvangen van de curator van [J] . Op de facturen is onder meer het bankrekeningnummer van [G] opgenomen waarop de hiervoor genoemde betalingen van [J] zijn gedaan. Het betreft onder meer de navolgende facturen, die ook (deels in de voorfase en deels op zitting van de Rechtbank) door de Inspecteur zijn overgelegd:
Factuurnummer |
Factuurdatum |
Bedrag (€) |
Btw (€) |
Totaal (€) |
19420101016 |
2 maart 2010 |
4.723,78 |
897,52 |
5.621,30 |
19420101017 |
3 maart 2010 |
2.941,18 |
558,82 |
3.500 |
220320101016 |
31 maart 2010 |
1.260,50 |
239,50 |
1.500 |
19420101015 |
2 april 2010 |
1.260,50 |
239,50 |
1.500 |
19420101015 |
16 april 2010 |
1.680,67 |
319,33 |
2.000 |
19420101015 |
19 april 2010 |
5.000 |
950 |
5.950 |
19420101015 |
13 mei 2010 |
1.764,71 |
335,19 |
2.100 |
19420101015 |
19 mei 2010 |
756,30 |
143,73 |
900 |
19420101015 |
26 mei 2010 |
30.227,73 |
5.734,27 |
35.971 |
19420101015 |
10 juni 2010 |
2.897,48 |
550,52 |
3.448 |
19420101015 |
25 juni 2010 |
8.000 |
1.520 |
9.520 |
19420101044 |
29 september 2010 |
19.411,76 |
3.688,24 |
23.100 |
79.924,61 |
15.185,62 |
95.110,30 |
Op de eerste, niet in het overzicht van 2.24 opgenomen, factuur met een bedrag van € 5.950 (€ 5.000 + € 950 BTW) is handmatig de datum 19 januari 2010 geschreven. Deze factuur heeft als omschrijving “Management Fee Januari”. De factuur van 29 september 2010 heeft als omschrijving “ICT conferentie”. De omschrijving op de overige facturen luidt: “Management Fee Februari”.
Met betrekking tot de betaling van het bedrag van € 23.100 heeft [I] op 27 september 2010 aan [A] in een email geschreven:
“ [A] hij heeft het nu pas overgemaakt
Je krijgt 23.100
Maak 22.400 over naar me broer”
Daarop heeft [A] geantwoord:
“Met welke omschrijving?”
Waarop [I] heeft aangegeven:
“hetzelfde”
[A] heeft daarop geantwoord:
“ [J] doorstorting dus…”
Al deze facturen komen niet voor in de administratie van belanghebbende. Daarin bevinden zich voor 2010 vier facturen, die zijn gestuurd aan drie verschillende afnemers in verband met werkzaamheden die betrekking hebben op vormgeving van een logo, vormgeving van een afbeelding, ontwerpkosten voor een nieuwsbrief en DTP-werkzaamheden. Op deze facturen is in totaal € 790 gefactureerd, vermeerderd met OB van in totaal € 150,10. Deze OB heeft belanghebbende niet op aangifte voldaan: zij heeft nihilaangiften gedaan in 2010.
In onderdeel 3.3.1. van het controlerapport wordt over de bij [J] aangetroffen facturen over de gelijkenis van het daarop voorkomede logo met het logo van belanghebbende opgemerkt:
“… dat de layout van de (…) facturen op sommige punten sterk lijken op de uitgaande facturen die ik in de administratie van belastingplichtige heb aangetroffen.”
Verder staat daar:
“De heer [A] verklaarde dat hij met ingang van 1 maart 2010 in loondienst is bij [J] B.V. Echter met de heer [I] (bestuurder) heeft hij enige onenigheid gehad over het afsluiten van een arbeidsovereenkomst. (…) Omdat het afsluiten van een arbeidsovereenkomst lang op zich liet wachten heeft de heer [A] een factuur opgemaakt en verzonden naar belastingplichtige in verband met uitgevoerde werkzaamheden voor [J] B.V.”
Onderdeel 4.1.3. van de motivering van de uitspraak op bezwaar van 30 maart 2016 vermeldt over de betreffende facturen onder meer:
“Er zijn 12 facturen aangetroffen in de boekhouding van [K] B.V.
U stelt dat deze facturen niet door [X] B.V. zijn opgemaakt en uitgereikt. Nu deze facturen wel in de boekhouding van [K] B.V. zijn aangetroffen, en er bedragen zijn overgemaakt naar de en/of privérekening van de heer [A] [Hof: door [J] , vgl 2.16] die veelal gelijk zijn aan de bedragen op de aangetroffen facturen, ligt het op de weg van belanghebbenden om hun stelling aan te tonen.
(…)
Op navraag van de Belastingdienst is namens belanghebbenden voorts niet het standpunt ingenomen dat de bij [J] aangetroffen facturen vervalst zouden zijn door of in opdracht van de eigenaren, bestuurders, dan wel boekhouders van [J] . Belanghebbenden hebben geen aangifte bij de politie gedaan.”
Bij de uitnodiging voor de hoorzitting van 7 oktober 2015 zijn ook enkele pagina’s uit het grootboek van [J] gevoegd. Dit zijn twee pagina’s met overzichten van betalingen aan crediteuren in de maanden maart tot en met juli 2010 en een pagina uit de loonadministratie van [J] . In ieder geval de betaling van € 1.500 op 2 april 2010 en de betaling van € 2.000 op 19 april 2010 op de rekening van [G] zijn te herleiden uit het overzicht betalingen crediteuren. In ieder geval de ontvangsten op 12 juli 2010 en 17 september 2010 en het bedrag van € 2.000 op 25 oktober 2010 op de rekening van [G] sluiten aan op bedragen op de pagina loonbetalingen uit het grootboek. In het grootboek is bij de betaling op 29 september 2010 vermeld “salaris [A] ” en bij een betaling van € 2.000 op 22 oktober 2010 staat “ [A] (loon)”.
Bij het onderzoek van de administratie van [J] is ook een jaaropgave over 2010 aangetroffen op naam van [A] . Deze vermeldt een salaris van € 0 en een datum indiensttreding 1 januari 2011.
Met dagtekening 26 februari 2015 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag OB en de bijbehorende boete opgelegd en met dagtekening 14 maart 2015 de navorderingsaanslag Vpb en de bijbehorende boete.
Tot de stukken van het geding behoort een getuigenverklaring van 7 mei 2015 waarin onder meer wordt verklaard:
-
“ [A] was sinds 2010 tot aan zijn ontslag (in november 2012 door de curator de heer [U] ) bij [J] in loondienst.”
-
“De salarisbetalingen aan de heer [A] werden vanaf 2010 wisselend en zeer onregelmatig van rekening [nummer] overgemaakt naar de en/of privérekening hij de RABO bank [nummer]. [O] was in 2010 HTRM adviseur voor [J] .
-
(…)
-
“Ik heb op 10 maart 2010 met [A] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd opgesteld en ondertekend, In de loop van 2010 zijn wij mondeling overeengekomen, dat het loondienstverband vanaf 1 januari 2010 aangepast zou worden. “1 januari 2010” staat ook vermeld op de 3 jaaropgaven van [A] over de jaren 2010, 2011, 2012 (…)”
Deze getuigenverklaring is voorzien van een handtekening waarbij de naam [I] is vermeld.
Het faillissementsverslag nr 10, van 7 december 2015, van de curator van onder 2.19 bedoelde ( [J] ) vennootschappen vermeldt onder meer:
“7.5 Onbehoorlijk bestuur : de curator is van mening dat bestuurders / betrokkenen lichtvaardig overeenkomsten zijn aangegaan op een moment dat onvoldoende zeker was dat de daaruit voortvloeiende verplichtingen konden worden nagekomen en (te) lang is gewacht met het nemen van concrete maatregelen betreffende het niet / niet tijdig geleverd krijgen van (inmiddels) verkochte apparatuur.
Paulianeus/onrechtmatig handelen: de curator heeft jegens bestuurder [I] en zijn partner mevrouw [S] de pauliana / vernietiging ingeroepen van een tweetal betalingen van totaal € 108.500,-- en met toestemming van de rechter-commissaris hiervoor een dagvaarding tegen beiden uitgebracht. Het aanbrengen bij de rechtbank neemt evenwel tijd, omdat [I] in Spanje bleek te zijn ingeschreven.”
Het faillissementsverslag nr 13, van 30 mei 2017, van de curator van onder 2.19 bedoelde ( [J] ) vennootschappen vermeldt onder meer:
“7.1 Boekhoudplicht : is niet volledig aan voldaan.
(…)
Paulianeus/onrechtmatig handelen: mr. [U] q.q. / [I] , [S] :
Bij verstekvonnis van 20 april 2016 werd een vordering toegewezen van € 95.000,-- exclusief wettelijke rente en proceskosten.
[I] werd 22 maart 2016 in staat van faillissement verklaard (…)
Preferente vordering van de fiscus: Holding € 64.389
Consulting € 189.411
.Com € 37.646
(…)
Bedrag concurrente crediteuren: Holding € 620.892,20
Consulting € 1.377.384,09
.Com € 877.448,42
Verwachte wijze van afwikkeling: ex 16 Faillisementswet (geen uitkering aan concurrente en preferente crediteuren, een beperkte uitkering aan de boedelcrediteuren)”
Bij de behandeling van het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag Vpb 2010 heeft de Inspecteur een groot aantal bedragen als zijnde ‘doorbetaald’ aan [A] (en aldaar in de heffing van inkomstenbelasting betrokken) als kosten van belanghebbende in aanmerking genomen. De correctie na uitspraak op bezwaar bedraagt daardoor nog € 38.276. De naheffingsaanslag omzetbelasting 2010 is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar in stand gelaten.
De navorderingsaanslag en de naheffingsaanslag zijn daardoor als volgt samengesteld:
Blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank is namens de Inspecteur verklaard:
“Tijdens het derdenonderzoek bij [P] kreeg ik te horen dat het bij [J] een puinhoop was en dat er een sfeertje zou zijn met bedreigingen richting het personeel.”
De Rechtbank heeft – kort gezegd – geoordeeld dat belanghebbende voor 2010 niet de vereiste aangifte Vpb heeft gedaan en voor de eerste drie kwartalen van het jaar 2010 evenmin de vereiste aangiften OB, en op die grond de bewijslast voor de navorderingsaanslag voor dat jaar en de naheffingsaanslag voor die drie kwartalen omgekeerd en verzwaard. De Rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de Inspecteur bij het opleggen van de aanslagen, zoals verminderd na uitspraken op bezwaar, is uitgegaan van een redelijke schatting en dat belanghebbende niet erin is geslaagd de onjuistheid van de aanslagen overtuigend aan te tonen. Verder heeft de Rechtbank de boete ter zake van de navorderingsaanslag Vpb vernietigd en de boete ter zake van de naheffingsaanslag OB gematigd tot € 7.500, welke boete de Rechtbank vervolgens nog heeft verminderd met 15% in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep zijn in geschil de navorderingsaanslag Vpb, de naheffingsaanslag OB en de vergrijpboete ter zake van de naheffingsaanslag OB. Kort gezegd is in geschil of de bewijslast met betrekking tot de aanslagen terecht is omgekeerd en verzwaard, of [A] in loondienst was bij [J] , zoals belanghebbende stelt, of dat belanghebbende [A] heeft verhuurd aan [J] en daarvoor management fees heeft ontvangen, zoals de Inspecteur stelt. Hierbij is met name van belang of de facturen die bij [J] zijn aangetroffen afkomstig zijn van belanghebbende.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en primair tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag, van de naheffingsaanslag en van de boete ter zake van de naheffingsaanslag.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.