Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-02-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1216, 17/00949

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-02-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1216, 17/00949

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 februari 2019
Datum publicatie
22 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:1216
Zaaknummer
17/00949

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Objectafbakening. Bewijslast. Heffingsambtenaar niet toegelaten tot een gedeelte van de onroerende zaak.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 17/00949

uitspraakdatum: 12 februari 2019

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 september 2017, nummer AWB 17/687, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn te Zwolle (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 32 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2015 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2016 vastgesteld op € 157.000. Tegelijk met deze beschikking zijn aanslagen onroerendezaakbelasting 2016 (OZB) vastgesteld, tot een bedrag van € 336,14 (eigenaar, niet-woning) en tot een bedrag van € 144,57 (gebruiker, niet-woning).

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende en zijn echtgenote zijn bij aanvang van het jaar 2016, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaren van de onroerende zaak bestaande uit een perceel grond te [Z] , kadastraal nummer [Z] [000] , groot 1469 m2, met de daarop gelegen bebouwing. Volgens de registratie is sprake van gebruik voor wonen met bedrijvigheid, erf en tuin. Als locatie is vermeld [a-straat] 32 en [a-straat] 32A te [Z] .

2.2.

Blijkens het overgelegde afschrift van het handelsregister van de Kamer van Koophandel is op het adres [a-straat] 32 sinds 1 januari 2002 de onderneming [A] gevestigd en staat belanghebbende ingeschreven als eigenaar van die onderneming.

2.3.

Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het College van B&W van de gemeente [Z] aan de op dat moment bekende inpandige woning op de begane grond het adres [a-straat] 32 toegekend en aan de bedrijfshal het adres [a-straat] 32A.

2.4.

Op 6 juli 2011 heeft de zoon van belanghebbende, [B] , zich op het adres [a-straat] 32A laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie personen.

2.5.

In juli 2011 heeft bij belanghebbende een controle plaatsgevonden ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: WABO). Deze controle had betrekking op de naleving van artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a (verbod uitvoeren bouwwerk zonder vergunning) en c (verbod gebruik bouwwerken in strijd met bestemmingsplan) van de WABO. Bij deze controle is geconstateerd dat in de bedrijfshal zonder vergunning een woning was gerealiseerd.

2.6.

Aan belanghebbende zijn op 25 januari 2011 voor het jaar 2011 een aanslag zuiveringsheffing (drie vervuilingseenheden) en een aanslag watersysteemheffing ingezetenen voor het adres [a-straat] 32 opgelegd. Aan de zoon van belanghebbende is op 6 september 2011 voor een gedeelte van het jaar 2011 een aanslag zuiveringsheffing (één vervuilingseenheid) voor het adres [a-straat] 32A opgelegd.

2.7.

Belanghebbende heeft op 3 april 2015 een aanvraag voor een omgevingsvergunning (bouwvergunning) met betrekking tot de onroerende zaak ingediend bij de gemeente, met als doel realisatie van een woning in een bedrijfspand. Uit de bijgevoegde tekeningen blijkt dat de bebouwing van de onroerende zaak een bruto oppervlakte heeft van ongeveer 360 m2 (30 m diep x 12 m breed) en bestaat uit twee lagen. De begane grond bestaat uit een aan de voorzijde gelegen bedrijfsruimte (ongeveer 240 m2) en de (bestaande) aan de achterzijde gelegen woonruimte van belanghebbende (ongeveer 120 m2). De verdieping bestaat volgens deze tekeningen uit een aan de voorzijde gelegen bedrijfsruimte (ongeveer 240 m2) en een aan de achterzijde te realiseren inpandige woonruimte (ongeveer 120 m2), waarvan de indeling volgens aanduiding op de tekening nog nader is te bepalen. Tussen de bedrijfsruimte en de te realiseren inpandige woonruimte is een brandwerende entreedeur getekend. De bedrijfsruimten zijn met een trap met elkaar verbonden. Vanuit de woonruimte op de begane grond is de bedrijfsruimte te betreden door een brandwerende sectionaaldeur.

2.8.

Op 23 april 2015 hebben bouwtoezichthouders van de gemeente een controle gehouden bij belanghebbende. De toegang tot de eerste etage, waar volgens belanghebbende zijn zoon zou wonen, werd aan de toezichthouders geweigerd.

2.9.

Bij brief van 31 mei 2015 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende toestemming verzocht de onroerende zaak inpandig te mogen opnemen. Bij e-mailbericht van 3 juni 2015 heeft belanghebbende toestemming geweigerd omdat de heffingsambtenaar volgens belanghebbende bekend was met de afmetingen van de onroerende zaak en daarmee de verdeling over de verschillende onderdelen zou kunnen vaststellen.

2.10.

Bij besluit van 14 juni 2016 heeft de gemeente belanghebbende bericht dat de onder 2.7. genoemde aanvraag van een vergunning vanwege overschrijding van de beslistermijn van rechtswege is verleend. Bij uitspraak van 10 januari 2017 heeft de rechtbank Utrecht beslist dat de aanvraag en de verleende vergunning slechts zien op de bouw van één woning, te weten de op de begane grond gelegen woning.

2.11.

De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar vastgesteld op € 157.000. In het op 28 april 2017 opgemaakte taxatierapport is deze waarde als volgt opgebouwd.

Taxatierapport

Inpandige woning, begane grond, 288 m3

50.400

Opslag/Magazijn, 1e verdieping, 144 m3

25.200

Resterende bedrijfsruimten na correctie onderhoud

82.143

Totaal

157.743

2.12.

De heffingsambtenaar is bij het opleggen van de aanslagen ervan uitgegaan dat sprake is van één onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient. De opgelegde aanslagen OZB zijn als volgt berekend:

De eigenarenheffing, niet woning bedraagt € 157.000

(waarde geheel) x 0,2141% = € 336,14

De gebruikersheffing bedraagt € 82.000 (waarde resterende

bedrijfsruimten na correctie onderhoud) x 0,1763% = € 144,57

2.13.

Ter zitting van het Hof van 8 november 2017 inzake het hoger beroep over de beschikking op grond van de Wet WOZ van de waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2015 heeft belanghebbende verklaard, dat zijn zoon woont in een ruimte op de eerste verdieping en dat in deze ruimte nog in het geheel geen binnenmuren zijn aangebracht, zodat sprake is van één open ruimte. Volgens belanghebbende zijn in de ruimte geen muren geplaatst, omdat de zoon van open ruimtes houdt, geen afscheidingsmuren wenst, en zelf de indeling wil bepalen. Verder heeft belanghebbende verklaard dat in de open ruimte een mobiele keukeneenheid staat en een douche en toilet.

2.14.

Het Hof heeft op 28 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10385 uitspraak gedaan in de onder 2.13. genoemde zaak. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1189, het beroep in cassatie ongegrond verklaard. De door de heffingsambtenaar voor het jaar 2015 vastgestelde objectafbakening, de waarde van de onroerende zaak en de aanslagen OZB zijn in stand gebleven.

2.15.

De heffingsambtenaar heeft getracht met belanghebbende een afspraak voor een bezichtiging van de onroerende zaak te maken voor 1 december 2017, 22 december 2017, 11 januari 2018 en 12 januari 2018. Om uiteenlopende redenen zijn deze bezichtigingen door belanghebbende geannuleerd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is de hoogte van de WOZ-waarde en de opgelegde aanslagen OZB.

3.2.

Belanghebbende stelt dat de onroerende zaak uitsluitend bestaat uit de inpandige woning op de begane grond. De WOZ-waarde moet worden bepaald op € 50.000 en de aanslag OZB, eigenarenheffing moet dienovereenkomstig worden verlaagd onder toepassing van het tarief voor woningen. De aanslag OZB, gebruikersheffing moet worden vernietigd.

3.3.

De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing