Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-02-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1885, 18/00146
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-02-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1885, 18/00146
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 26 februari 2019
- Datum publicatie
- 8 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:1885
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1597
- Zaaknummer
- 18/00146
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling woning.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 18/00146
uitspraakdatum: 26 februari 2019
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijsel van 22 januari 2018, nummer Awb 17/2065, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Dinkelland (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2016 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2017 vastgesteld op € 294.000. Tegelijk met deze beschikking is aan belanghebbende de aanslag onroerendezaakbelasting 2017 (OZB) opgelegd.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2019. Belanghebbende is niet verschenen. Uit het dossier blijkt dat de uitnodiging voor de zitting op 21 november 2018 op het adres van belanghebbende is aangeboden en dat voor ontvangst ervan door hem is getekend. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak). Het betreft een voormalige boerderij bestaande uit een woonhuis met deel en een aantal losse schuren. De kaveloppervlakte bedraagt 7.170 m².
Bij beschikking van 28 februari 2017 heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2017 en naar waardepeildatum 1 januari 2016 vastgesteld op € 294.000. Daarbij is uitgegaan van een inhoud van de woning van 613 m³. De Rechtbank is heeft deze inhoud aannemelijk geacht en heeft de vastgestelde waarde bevestigd.
3 Geschil
In geschil is de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2016.
Belanghebbende is van mening dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de onroerende zaak te hoog heeft vastgesteld. Hij stelt dat de heffingsambtenaar uitgaat van een te grote inhoud van de woning en wijst erop dat in de verschillende taxatiematrixen die de heffingsambtenaar in de loop van de tijd heeft overgelegd zowel voor de diverse opstallen van de onroerende zaak als voor de post ‘asbest opruiming’ wisselende gegevens en prijzen worden vermeld.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de waarde van de onroerende zaak juist is vastgesteld. Wel is hem, lopende het hoger beroep, bij een recente inpandige opname, waarbij de afmetingen en de staat van alle opstallen zijn gecontroleerd, gebleken dat de woning een inhoud heeft van 551 m³ in plaats van 613 m³. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde heeft hij aanvankelijk een taxatiematrix overgelegd, welke is opgemaakt vóór de recente inpandige opname, en later een tweede, opgemaakt na die inpandige opname.