Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-03-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1939, 1800036 en 1800039
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-03-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1939, 1800036 en 1800039
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 5 maart 2019
- Datum publicatie
- 15 maart 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:1939
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:340
- Zaaknummer
- 1800036 en 1800039
Inhoudsindicatie
BPM. Dwangsombeschikking. Ingebrekestelling. Schending hoorplicht? Verzoek om vergoeding van de werkelijke proceskosten is kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummers 18/00036 en 18/00039
uitspraakdatum: 5 maart 2019
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] h.o.d.n. [Y] te [Z] (hierna: belanghebbende)
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 18 december 2017, nummer AWB 17/2045
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft een bedrag van € 5.563 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangifte voldaan. In verband hiermee heeft de Inspecteur een naheffingsaanslag van € 928 aan belanghebbende opgelegd.
Belanghebbende heeft op 11 april 2014 bezwaar tegen de naheffingsaanslag gemaakt.
Belanghebbende heeft bij fax van 24 februari 2017, gezonden aan de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank), de Inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
Bij uitspraak op bezwaar van 21 maart 2017 is het bezwaar gegrond verklaard. Tevens is een proceskostenvergoeding toegekend en is rente vergoed.
Belanghebbende heeft op 18 april 2017 tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank.
Bij dwangsombeschikking van 28 juli 2017 heeft de Inspecteur een dwangsom van € 20 toegekend.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 18 december 2017 het beroep gegrond verklaard, een dwangsom van € 220 vastgesteld en het verzoek om een immateriëleschadevergoeding afgewezen.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [A] en [B] als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede – namens de Inspecteur – mr. [C] en drs. [D] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft een gebruikte auto, merk Opel, type Zafira Tourer 2.0 CDTI Cosmo, met een eerste toelating van 20 juli 2012, vanuit Frankrijk naar Nederland overgebracht en deze doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. In verband hiermee heeft hij een bedrag van € 5.563 aan BPM op aangifte voldaan. De Inspecteur heeft in verband met deze voldoening een naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd van € 928.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar aangetekend. Het bezwaarschrift is op 11 april 2014 door de Inspecteur ontvangen.
Wegens het ontbreken van een motivering van het door belanghebbende ingestelde bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbende vier keer (6 mei 2014, 16 juni 2014, 9 juli 2014 en 30 september 2014) in de gelegenheid gesteld het bezwaar te motiveren en hem erop gewezen dat bij verzuim een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar zou kunnen volgen. In laatstgenoemde brief heeft de Inspecteur voorgesteld het bezwaar aan te houden in afwachting van de uitkomst bij de Hoge Raad van een reeds lopende procedure met betrekking tot de kwestie “btw/marge voertuigen”.
Belanghebbende heeft de Inspecteur bij fax van 24 februari 2017, gericht aan de Belastingdienst, kantoor Breda, Afdeling bezwaar en beroep, Postbus 3 6400 AA Heerlen, faxnummer 088 152 79 74, in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De fax is verzonden naar de Rechtbank en daar op dezelfde datum ontvangen. De fax is voorts per post verzonden aan het genoemde adres van de Belastingdienst.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 maart 2017 het bezwaar gegrond verklaard, de verschuldigde BPM bepaald op € 5.284 en een teruggaaf vastgesteld van € 279. De Inspecteur heeft voorts de naheffingsaanslag vernietigd. Daarbij heeft de Inspecteur een proceskostenvergoeding van € 246 aan belanghebbende toegekend en rente vergoed.
Bij dwangsombeschikking van 28 juli 2017 heeft de Inspecteur een dwangsom van € 20 aan belanghebbende toegekend.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 18 december 2017 het beroep gegrond verklaard, de dwangsom vastgesteld op € 220, het verzoek om een immateriëleschadevergoeding afgewezen, een proceskostenvergoeding van € 1.236 aan belanghebbende toegekend en de Inspecteur gelast tot vergoeding van het griffierecht van € 168.
Belanghebbende heeft op 17 januari 2018 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft op 22 januari 2018 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
3 Het geschil
Tussen partijen is in hoger beroep uitsluitend nog in geschil de hoogte van de door de Inspecteur verbeurde dwangsom en of de hoorplicht is geschonden.