Hoge Raad, 28-02-2020, ECLI:NL:HR:2020:340, 19/01760
Hoge Raad, 28-02-2020, ECLI:NL:HR:2020:340, 19/01760
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 februari 2020
- Datum publicatie
- 28 februari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2020:340
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2019:1939
- Zaaknummer
- 19/01760
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/01760
Datum 28 februari 2020
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 maart 2019, nrs. 18/00036 en 18/00039, op de hoger beroepen van belanghebbende en van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 17/2045) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.