Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-03-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2187, 18/00485

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-03-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2187, 18/00485

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 maart 2019
Datum publicatie
15 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:2187
Formele relaties
Zaaknummer
18/00485

Inhoudsindicatie

De Inspecteur heeft door het nemen van de informatiebeschikking niet gehandeld in strijd met de abbb.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 18/00485

uitspraakdatum: 12 maart 2019

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 april 2018, nummer LEE 17/661, ECLI:NL:RBNNE:2018:1438, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft met dagtekening 9 juni 2016 een informatiebeschikking genomen met betrekking tot de aan belanghebbende op te leggen aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de informatiebeschikking vernietigd ten aanzien van twee van de drie in de informatiebeschikking opgenomen verzoeken om gegevens te verstrekken, en de informatiebeschikking in stand gelaten ten aanzien van het verzoek om de bankafschriften te verstrekken waaruit blijkt dat belanghebbende het geld heeft overgemaakt aan de BV.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en belanghebbende een termijn gesteld van twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de uitspraak is verzonden, om alsnog de in de informatiebeschikking gevraagde informatie te verstrekken.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is 100% aandeelhouder van [A] B.V. ( [A] ). [A] is opgericht op 30 mei 2007 en houdt 100% van de aandelen in [B] B.V. De geconsolideerde bedrijfsactiviteiten van [A] bestonden voornamelijk uit het exploiteren van een natuursteenbedrijf. [A] verrichtte voornamelijk beheeractiviteiten en hield zich bezig met financiering en verhuur van het toenmalige bedrijfspand. In 2007 startte de ontwikkeling van het nieuwbouwplan voor het bedrijfspand van [A] in [C] .

2.2.

[a-bank] heeft leningen in verband met de bouw en de ontwikkeling van het bedrijfspand verstrekt en heeft een recht van eerste hypotheek op het bedrijfspand. Medio 2012 liet [a-bank] weten de financiering te willen beëindigen. Voorts zijn de bedrijfsomstandigheden veranderd. Dientengevolge kwamen de bedrijfsactiviteiten in [A] in 2012 volledig stil te liggen.

2.3.

Op 1 juli 2008 zijn belanghebbende en [A] een rekening-courantovereenkomst overeengekomen. Daarin is een rentepercentage van 4 per jaar over het gemiddelde van de rekening-courant overeengekomen.

2.4.

Volgens de jaarstukken van [A] was het verloop van de rekening-courant als volgt:

Jaar

1 januari

31 december

2008

€ 43.751

€ 85

2009

€ 85

€ 104.648

2010

€ 104.648

€ 102.102

2011

€ 0

€ 43.109

2012

€ 0

€ 43.109

2.5.

Volgens de aangiften in de IB/PVV, vermeld onder de balansgegevens met betrekking tot het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen (hierna: ROW-balans), van belanghebbende was het verloop van de rekening-courant als volgt:

Jaar

1 januari

31 december

2008

€ 43.751

€ 0

2009

€ 85

€ 104.648

2010

€ 104.648

€ 102.102

2011

€ 102.102

€ 115.089

2012

€ 115.090

€ 0

2.6.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte in de IB/PVV voor 2012 een bedrag van € 130.783 opgenomen als negatief resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen.

2.7.

Bij het opleggen van de aanslag is de Inspecteur afgeweken van de aangifte en heeft hij de kosten in verband met de afwaardering van de vordering in rekening-courant niet geaccepteerd en het resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen vastgesteld op nihil. Belanghebbende is met dagtekening 11 juni 2015 in bezwaar gegaan tegen de aanslag.

2.8.

De Inspecteur heeft in het kader van het behandelen van het bezwaarschrift tegen de aanslag in de IB/PVV voor 2012 op 1 april, 3 mei, 26 mei en 3 juni 2016 aan belanghebbende gevraagd om inlichtingen en/of (de inhoud van) gegevensdragers die de stand van de rekening-courant onderbouwen, omdat dit zijns inziens van belang kan zijn voor de belastingheffing. Belanghebbende heeft de gevraagde informatie niet verstrekt.

2.9.

De Inspecteur heeft op grond van artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) met dagtekening 9 juni 2016 een informatiebeschikking genomen. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

„In verband met het behandelen van uw bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012 heb ik u op 1 april, 3 mei, 26 mei en 1 juni 2016 gevraagd om inlichtingen en/of (de inhoud van) gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor uw belastingheffing.

(…..)

Om voor het jaar 2012 te kunnen bepalen wat de hoogte van de R/C is, wil ik graag weten hoe de R/C in 2009 tot stand is gekomen.

(…)

Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:

De bankafschriften waaruit blijkt dat u het geld heeft overgemaakt aan uw BV.

De bankafschriften van de BV waaruit blijkt dat het geld is ontvangen, plus de bijbehorende grootboekrekening.

Een kopie van de accountantsrapporten 2008 en 2009 van [A] BV.”

2.10.

In de uitspraak op bezwaar met dagtekening 5 januari 2017 is onder meer het volgende opgenomen:

„Ik kom gedeeltelijk aan uw bezwaar tegemoet. Voor zover de informatiebeschikking ziet op de bankafschriften van de BV en de daarbij behorende grootboekrekeningen en op een kopie van de accountantsrapporten 2008 en 2009 van [A] BV wordt de informatiebeschikking vernietigd.

Ik wijs uw bezwaar af voor zover de informatiebeschikking betrekking heeft op het verzoek om de bankafschriften over te leggen “waaruit blijkt dat u het geld heeft overgemaakt aan uw BV”. De informatiebeschikking blijft voor dit verzoek ex artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen in stand.”

2.11.

Belanghebbende heeft na de uitspraak van de Rechtbank bij e-mailbericht van 3 juni 2018 een tweetal bankafschriften van [A] aan de Inspecteur gezonden, waarop betalingen in het jaar 2012 van [A] aan belanghebbende in de orde van grootte van in totaal € 4.000 zijn opgenomen. Van andere jaren zijn geen betalingsgegevens verstrekt.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de Inspecteur de informatiebeschikking, voor zover na de uitspraak op bezwaar in stand gebleven, terecht heeft genomen, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.

3.2.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij niet gehouden is tot het verstrekken van de met de informatiebeschikking verzochte gegevens, omdat de Inspecteur daarover reeds beschikt. Voorts stelt hij dat de Inspecteur door het nemen van de informatiebeschikking het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden en heeft gehandeld met misbruik van bevoegdheid.

3.3.

De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing