Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-05-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3909, 18/00626 tm 18/00629
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-05-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3909, 18/00626 tm 18/00629
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 7 mei 2019
- Datum publicatie
- 10 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:3909
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2018:2533, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:813
- Zaaknummer
- 18/00626 tm 18/00629
Inhoudsindicatie
Belanghebbende verklaart dat zijn onroerende zaken geen waarde hebben als gevolg van de ligging nabij veehouderijen en de aanwezigheid van fijnstof.
Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond en laat de WOZ beschikking, de aanslagen OZB, rioolheffing en forensenbelasting in stand.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummers 18/00626 tot en met 18/00629
uitspraakdatum: 7 mei 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juni 2018, nummers LEE 16/4815 tot en met 16/4818, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente De Fryske Marren (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 8 te [A] , per waardepeildatum 1 januari 2015 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2016 vastgesteld op € 99.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de onroerendezaakbelasting (OZB) voor 2016 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 219 en de aanslag voor dat jaar in de OZB voor zover het betreft het gebruikersgedeelte op € 165.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 25 te [A] , per waardepeildatum 1 januari 2015 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2016 vastgesteld op € 75.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de OZB voor 2016 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 97.
Ter zake van de onroerende zaak [a-straat] 25 te [A] heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag in de rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 108 en een aanslag in de forensenbelasting van € 252,75.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. Belanghebbende is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Belanghebbende is voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep uitgenodigd bij aangetekende brief van 5 maart 2019 aan het adres [b-straat 2] , [Z] . Blijkens informatie op de website post.nl is de uitnodiging op 6 maart 2019 bij belanghebbende bezorgd.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft op 4 augustus 2009 [a-straat] 25 en op 29 maart 2010 [a-straat] 8 te [A] gekocht (hierna ook: de huisjes). Hij heeft in een periode van ongeveer vijf jaar de vervallen huisjes grondig gerenoveerd. Het pand [a-straat] 8 staat in de gemeentelijke administratie te boek als atelier/werkruimte en daaraan verbonden een opslag/magazijn en dient volgens die gegevens niet in hoofdzaak tot woning.
Belanghebbende heeft zijn hoofdverblijf in [Z] , waar hij met zijn partner een huisartsenpraktijk uitoefent. Binnen een straal van ongeveer 500 meter van de huisjes bevinden zich twee veehouderijen met elk circa 500 koeien. Sedert september 2015 heeft belanghebbende gezondheidsklachten, die volgens hem worden veroorzaakt door de uitstoot van fijnstof door de intensieve veehouderij. Belanghebbende bezoekt zijn huisjes in [A] alleen nog na het treffen van persoonlijke veiligheidsmaatregelen, waaronder het dragen van een gasmasker. De laatste keer dat hij de huisjes heeft bezocht, was op 31 maart 2016.
3 Geschil
In geschil is of bij de bepaling van de waarden van belanghebbendes huisjes in [A] rekening diende te worden gehouden met de aanwezigheid van luchtverontreiniging in de vorm van fijnstof en belanghebbendes gezondheidsklachten, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de heffingsambtenaar ontkennend wordt beantwoord. Voorts is in geschil of de aanslagen in de OZB, de rioolheffing en de forensenbelasting terecht zijn opgelegd. Deze vraag wordt door belanghebbende ontkennend en door de heffingsambtenaar bevestigend beantwoord.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij de huisjes in [A] door de gezondheidsschade die hij heeft opgelopen en waarvoor de gemeente en het Waterschap, die de boeren die die schade veroorzaken ongestoord hun gang laten gaan, medeverantwoordelijk zijn, niet kan gebruiken en dat daarom geen waarde aan de huisjes kan worden toegekend. Tevens heeft belanghebbende aangevoerd dat de huisjes door de aanwezige luchtverontreiniging feitelijk onverkoopbaar zijn. Dit leidt ertoe, naar het Hof begrijpt, dat de aanslagen in de OZB, de rioolheffing en de forensenbelasting dienen te worden vernietigd.
De heffingsambtenaar heeft verweer gevoerd.