Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:425, 16/00639
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:425, 16/00639
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 22 januari 2019
- Datum publicatie
- 1 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:425
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:589
- Zaaknummer
- 16/00639
Inhoudsindicatie
BPM. Immateriële schadevergoeding na niet niet-ontvankelijk bezwaar, rente, proceskosten.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummer 16/00639
uitspraakdatum: 22 januari 2019
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] b.v. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 10 mei 2016, nummer AWB 15/4977, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)
en
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming; hierna: de Staat)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft een bedrag van € 13.843 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangifte voldaan.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 13 december 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [A] en [B] als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede – namens de Inspecteur – [C] en [D] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft een gebruikte auto, een Audi Q7 3.0 TDI met een datum van eerste toelating van 12 april 2011, vanuit Duitsland naar Nederland overgebracht en deze doen registreren in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden kentekenregister. In verband hiermee heeft zij op 30 januari 2012 een bedrag van € 13.843 aan verschuldigde BPM op aangifte voldaan.
Belanghebbende heeft op 9 mei 2012 bezwaar aangetekend tegen de voldoening op aangifte. Belanghebbende werd en wordt bijgestaan door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent in duizenden BPM-zaken.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 mei 2015 heeft de Inspecteur het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
De onderhavige bezwaarprocedure maakte deel uit van een reeks van duizenden van door belanghebbendes gemachtigde geëntameerde bezwaarprocedures in BPM-zaken.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Daarnaast heeft de gemachtigde van belanghebbende in meer dan duizend andere soortgelijke BPM-zaken beroep bij de Rechtbank ingesteld. In beroep is geen griffierecht geheven.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van immateriële schade afgewezen.
Belanghebbende heeft op 9 juni 2016 hoger beroep ingesteld.
3 Het geschil en de standpunten van partijen
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Niet in geschil is dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn.