Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-05-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4274, 18/00144
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-05-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4274, 18/00144
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 21 mei 2019
- Datum publicatie
- 31 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:4274
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:355, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1240, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 18/00144
Inhoudsindicatie
OB. Groothandel in personenauto’s en lichte bestelauto’s. Intracommunautaire leveringen of binnenlandse leveringen? Had belanghebbende moeten weten dat zij deelnam aan een keten waarin btw-fraude werd gepleegd?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 18/00144
uitspraakdatum: 21 mei 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
De fiscale eenheid [X] B.V., [Y] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 januari 2018, nummer AWB 15/3199, ECLI:NL:RBGEL:2018:355, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2010 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 1.845.553. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.550.887 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Zij wordt gevormd door de in Nederland gevestigde vennootschappen [X] B.V. (hierna: de holding) en [Y] B.V. (hierna: [Y] ). [A] (hierna: [A] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van de holding. De holding is enig aandeelhouder en bestuurder van [Y] .
Op 29 juni 2007 heeft [A] , als vertegenwoordiger van de holding, de Estische rechtspersoon osaühing (of Osa Hing) [B] (hierna: [B] ) opgericht. Enig aandeelhouder van [B] is de holding. Blijkens de notariële akte wordt het bestuur van [B] gevormd door [A] en [C] (hierna: [C] ). Op grond van de oprichtingsakte zijn [A] en [C] voor drie jaren tot bestuurder benoemd. Beiden zijn per 29 juni 2010 uitgeschreven als bestuurder. Nadien zijn geen nieuwe bestuurders meer benoemd. [C] is daarnaast boekhouder en werkt (onder meer) in dienstverband voor [Y] .
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de groothandel in personenauto’s en lichte bestelauto’s.
Belanghebbende heeft in de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft diverse auto’s verkocht aan of door tussenkomst van [D] (hierna: [D] ). [D] woont in Estland en betaalt de koopsommen voor de auto’s vanaf zijn eigen bankrekening of contant aan [Y] .
Ter zake van vorenbedoelde verkopen heeft belanghebbende facturen opgemaakt waarbij belanghebbende 0% omzetbelasting in rekening heeft gebracht. Belanghebbende heeft in de aangiften omzetbelasting de leveringen van de auto’s aangemerkt als intracommunautaire leveringen naar Estland. Belanghebbende heeft de leveringen opgenomen in opgaven ICT (listings).
Belanghebbende heeft tot 1 januari 2008 op de verkoopfacturen [E] vermeld als afnemer. Vanaf deze datum heeft zij de facturen op naam gesteld van [B] .
[E] is een Estische vennootschap met het geregistreerde adres [a-straat 1] , [F] , Estland. Bestuurder en aandeelhouder is [G] . [E] noch [B] heeft in Estland een intracommunautaire verwerving aangegeven van de door belanghebbende gefactureerde auto’s.
[D] handelt in auto’s. Afnemers zijn zowel particulieren als in Estland gevestigde ondernemers zoals [H] (hierna: [H] ). Het kantoor van [D] is gevestigd in het pand van [H] . [D] heeft evenmin intracommunautaire verwervingen aangegeven van de door belanghebbende geleverde auto’s. [D] is ook betrokken geweest bij de aankoop van auto’s van andere autohandelaren dan belanghebbende.
De auto’s zijn telkens opgehaald met trailers en vervoerd naar Estland. Van dit vervoer bevinden zich in de administratie van belanghebbende uitvoerverklaringen voor de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW-verklaringen). Op de RDW-verklaringen zijn als persoonsgegevens van de aangever afwisselend [E] , [D] en [B] of een combinatie hiervan vermeld. Aangifte is telkens, blijkens de paspoortgegevens, door [D] gedaan. Belanghebbende heeft ten aanzien van het vervoer in de hogerberoepsfase CMR-documenten overgelegd.
Tot de stukken behoort een uitdraai van de website van Taxation and Customs van de Europese Unie gedateerd 12 juli 2006, waarop het Estische btw-nummer van [E] is vermeld en waarop als adres [a-straat 1] te [F] is genoemd.
Een document van de Belastingtelefoon van 27 december 2006, gericht aan [I] BV vermeldt dat het desbetreffende btw-nummer overeenstemt met de gegevens die op dat moment bekend waren bij de Belastingdienst van de desbetreffende EU-lidstaat (vanwege de vermelding van EE in dit geval Estland).
Met ingang van 26 juni 2008 is het Estische btw-nummer van [B] ingetrokken, omdat geen activiteiten bij de Estische fiscus bekend waren. De leveringen van auto’s aan dan wel via [D] en de factureringen aan [B] zijn na 28 juni 2008 doorgegaan.
Met ingang van 6 januari 2011 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Daarbij zijn de aangiften omzetbelasting over de jaren 2007 tot en met 2010 van belanghebbende beoordeeld. Naar aanleiding van de bevindingen ter plaatse heeft het onderzoek zich uitsluitend gericht op de leveringen aan [B] . Van de bevindingen van het onderzoek is met dagtekening 12 december 2011 een rapport opgemaakt.
De Inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd met als dagtekening 30 december 2011. Belanghebbende heeft de naheffingsaanslag aan het einde van de eerste week in 2012 ontvangen. Belanghebbendes gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift met dagtekening 13 januari 2012 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag.
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek jegens de holding, [Y] , [A] en [C] heeft [G] verklaard dat hij [Y] , de holding en [B] niet kent en dat hij er niet van op de hoogte was dat [D] op naam van [E] auto’s in Nederland inkocht. Hij heeft verder onder meer verklaard dat [D] rond 2000/2001 gemachtigd was om in Duitsland namens [E] te handelen.
3 Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht is opgelegd.