Hoge Raad, 10-09-2021, ECLI:NL:HR:2021:1240, 19/03060
Hoge Raad, 10-09-2021, ECLI:NL:HR:2021:1240, 19/03060
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 september 2021
- Datum publicatie
- 10 september 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:1240
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2019:4274, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/03060
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/03060
Datum 10 september 2021
ARREST
in de zaak van
de fiscale eenheid [X1] HOLDING B.V. en [X2] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
en
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op de beroepen in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 mei 2019, nr. 18/00144, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 15/3199) betreffende een aan belanghebbende over tijdvakken in de periode 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2010 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.
1 Geding in cassatie
Zowel belanghebbende, vertegenwoordigd door J.L. Vissers, als de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de door belanghebbende en door de Staatssecretaris voorgestelde middelen
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
Wat betreft het beroep in cassatie van de Staatssecretaris zal de Staatssecretaris worden veroordeeld tot vergoeding van de kosten die belanghebbende voor het geding in cassatie heeft moeten maken. Wat betreft het beroep in cassatie van belanghebbende ziet de Hoge Raad geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.496 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2021.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 519.