Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-05-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4322, 17/00490 tm 17/00497 en 17/00540 tm 17/00547

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-05-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4322, 17/00490 tm 17/00497 en 17/00540 tm 17/00547

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
21 mei 2019
Datum publicatie
24 mei 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:4322
Formele relaties
Zaaknummer
17/00490 tm 17/00497 en 17/00540 tm 17/00547

Inhoudsindicatie

Aannemelijk is gemaakt dat belanghebbende, een Ltd, in Nederland is gevestigd in de jaren 2008 tot en met 2011. Voor de jaren 2012, 2013 en 2014 is dit niet aannemelijk gemaakt. Alleen omkering en verzwaring van de bewijslast voor de primitieve aanslag Vpb 2011. Navorderingsaanslag 2011 wordt vernietigd wegens het ontbreken van een nieuw feit en van kwade trouw. Feitelijke complexiteit rechtvaardigt verlenging van de redelijke termijn. Geen immateriële schadevergoeding.

Uitspraak

Belastingkamer

Locatie Leeuwarden

nummers 17/00490, 17/00491, 17/00492, 17/00493, 17/00494, 17/00495, 17/00496, 17/00497, 17/00540, 17/00541, 17/00542, 17/00543, 17/00544, 17/00545, 17/00546 en 17/00547

uitspraakdatum: 21 mei 2019

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] Ltd (hierna: belanghebbende)

en het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst MKB/kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 april 2017, nummers LEE 14/5523 tot en met 14/5526, 16/295 tot en met 16/297 en 16/3316

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De Inspecteur heeft over het jaar 2008 aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een belastbaar bedrag van € 405.250.

1.2

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de hiervoor – onder 1.1 – bedoelde navorderingsaanslag ongegrond verklaard.

1.3

De Inspecteur heeft over het jaar 2009 aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 100.000. Tegelijk met dit besluit heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 3.730 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.4

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de hiervoor – onder 1.3 – bedoelde navorderingsaanslag ongegrond verklaard.

1.5

De Inspecteur heeft voor het jaar 2010 aan belanghebbende een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 200.000.

1.6

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de hiervoor – onder 1.5 – bedoelde aanslag ongegrond verklaard.

1.7

De Inspecteur heeft voor het jaar 2011 aan belanghebbende een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.000. Tegelijk met dit besluit heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 19 aan heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 2.460.

1.8

Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de hiervoor – onder 1.7 – bedoelde aanslag en beschikkingen niet-ontvankelijk verklaard.

1.9

De Inspecteur heeft over het jaar 2011 aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 900.000. Tegelijk met dit besluit heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 26.590 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.10

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de hiervoor – onder 1.9 – bedoelde navorderingsaanslag ongegrond verklaard.

1.11

De Inspecteur heeft voor het jaar 2012 aan belanghebbende een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.000. Tegelijk met dit besluit heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 13 aan heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 2.460.

1.12

Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de hiervoor – onder 1.11 – bedoelde aanslag en beschikkingen niet-ontvankelijk verklaard.

1.13

De Inspecteur heeft voor het jaar 2013 aan belanghebbende een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.000. Tegelijk met dit besluit heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 6 aan heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 2.460.

1.14

Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de hiervoor – onder 1.13 – bedoelde aanslag en beschikkingen ongegrond verklaard.

1.15

De Inspecteur heeft voor het jaar 2014 aan belanghebbende een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.000. Tegelijk met dit besluit heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 18 aan belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 2.639.

1.16

Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de hiervoor – onder 1.15 – bedoelde aanslag en beschikkingen ongegrond verklaard.

1.17

Belanghebbende is tegen alle hiervoor genoemde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). Bij tussenuitspraak van 15 november 2016 heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank op het verzoek van de Inspecteur ingevolge artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaken betreffende de navorderingsaanslagen over de jaren 2009 en 2011 en de aanslagen voor de jaren 2013 en 2014 met de daarbij behorende boetebeschikkingen en rentebeschikkingen bepaald dat de door de Inspecteur verzochte beperkte kennisneming van een aantal stukken niet gerechtvaardigd is. De Rechtbank heeft de Inspecteur daarop in de gelegenheid gesteld om schriftelijk mee te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de Rechtbank verbindt. De Inspecteur heeft de Rechtbank meegedeeld dat hij de desbetreffende stukken niet in het geding zal brengen.

1.18

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 4 april 2017 het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag over 2008 ongegrond verklaard, het beroep gericht tegen de bij de aanslag voor 2014 gegeven boetebeschikking ongegrond verklaard, het beroep gericht tegen de aanslag voor 2012 en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente niet-ontvankelijk verklaard, alle overige beroepen gegrond verklaard, ten aanzien van de gegronde beroepen de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag over 2009, de aanslag voor 2010, de aanslag voor 2011, de navorderingsaanslag over 2011, de aanslag voor 2013 en de aanslag voor 2014 vernietigd, de bij de vernietigde belastingaanslagen gegeven beschikkingen heffingsrente vernietigd, de bij de aanslagen voor 2011 tot en met 2013 gegeven boetebeschikkingen vernietigd, het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

1.19

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.20

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank eveneens hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.21

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.22

Bij beslissing van 8 mei 2018 heeft de geheimhoudingskamer van het Hof op het verzoek van de Inspecteur ingevolge artikel 8:29 van de Awb bepaald dat de door de Inspecteur verzochte beperkte kennisneming van een aantal stukken niet gerechtvaardigd is. Bij schrijven van 18 mei 2018 heeft de Inspecteur gevolg gegeven aan de beslissing van de geheimhoudingskamer en de desbetreffende stukken alsnog in het geding gebracht.

1.23

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2018 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende [A] , bijgestaan door mr. [B] . De Inspecteur heeft zich laten vertegenwoordigen door [C] , bijgestaan door mr. [D] en [E] . Ter zitting zijn gelijktijdig met de onderhavige zaken de zaken van dan wel tegen [A] met de zaaknummers 17/00485, 17/00486, 17/00487, 17/00488, 17/00489, 17/00535, 17/00536, 17/00537, 17/00538 en 17/00539 behandeld.

1.24

Partijen hebben pleitnota’s overgelegd en voorgelezen.

1.25

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.26

Nadien heeft de gemachtigde van belanghebbende het Hof verzocht om heropening van het onderzoek teneinde in gelegenheid te worden gesteld een ordner met stukken in te brengen, welke stukken reeds in eerste aanleg in het geding zijn gebracht, doch niet in het procesdossier, waarover het Hof feitelijk beschikte zijn beland. Van deze ordner met stukken heeft het Hof ter zitting kennis genomen. Het Hof heeft ter zitting geconstateerd dat deze stukken enerzijds stukken betreffen die een permanent karakter hebben, althans op meer jaren betrekking hebben en dat die stukken al behoorden tot het procesdossier waarover het Hof feitelijk beschikte. Anderzijds bevat de ordner stukken, zoals facturen en dergelijke welke geen betrekking hebben op de onderhavige jaren. De voorzitter heeft naar aanleiding van het verzoek het onderzoek heropend, belanghebbende in de gelegenheid gesteld de ordner met desbetreffende stukken alsnog in te brengen en deze stukken in afschrift aan de Inspecteur doen toezenden. De Inspecteur heeft daarop laten weten dat hij van mening is dat de nader ingebrachte stukken op de zaak betrekking hebben. Het Hof heeft de ordner met desbetreffende stukken tot de gedingstukken gerekend. Nadat partijen bij brieven van 17 januari 2019 en 23 januari 2019 hadden laten weten af te zien van een nadere mondelinge behandeling, heeft de voorzitter daarop het onderzoek gesloten.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is door [A] (hierna: [A] ) opgericht naar het recht van Gibraltar.

2.2

Volgens haar oprichtingsakte heeft belanghebbende een aandelenkapitaal van GBP 1.000, verdeeld in 1.000 gewone aandelen van GBP 1 per aandeel. De aandeelhouders waren bij oprichting ieder voor één aandeel [F] Limited respectievelijk [G] Limited, beide gevestigd aan het adres [a-straat] , [H] Gibraltar.

2.3

[A] was in de onderhavige jaren de enig bevoegde directeur en enige aandeelhouder, en daarmee Ultimate Beneficial Owner (UBO), van belanghebbende. Belanghebbende had in de onderhavige jaren geen (andere) medewerkers in dienst. De feitelijke leiding van belanghebbende werd in de onderhavige jaren door [A] uitgeoefend.

2.4

Het kantooradres van belanghebbende was in de onderhavige jaren [a-straat] , [H] Gibraltar.

2.5

Belanghebbende had geen vaste inrichting in Nederland, noch in enig ander land.

2.6

Belanghebbende beschikte over een laptop, die [A] gebruikte voor het afwikkelen van zaken voor belanghebbende.

2.7

Belanghebbende hield onder meer bij de ING-bank een bankrekening aan, met het nummer [00000] . Volgens afschriften van de bankrekening van belanghebbende gebruikt zij vanaf januari 2009 als postadres [I] , [b-straat] , [J] .

2.8

Belanghebbende deed in de onderhavige jaren zaken met [K] Ltd. Volgens een zogenaamd “Annual Return” van de “ [L] ” van 20 april 2015 is [K] gevestigd in Schotland en worden de aandelen van [K] gehouden door [M] , de zoon van [A] , en diens echtgenote. Daarnaast deed belanghebbende in de onderhavige jaren zaken met [N] Ltd. Deze vennootschap was eveneens niet in Nederland gevestigd.

2.9

[A] is in 1993 van echt gescheiden van mevrouw [O] (hierna te noemen: [O] ). [O] was tot van november 1999 tot begin augustus 2008 woonachtig op het adres [c-straat] 158 te [P] (hierna: de woning te [P] ). [O] is in augustus 2008 verhuisd naar het adres [d-straat] 1 te [Q] .

2.10

Sinds 1996 heeft [A] een relatie met mevrouw [R] (hierna te noemen: [R] ), woonachtig te [S] , Engeland.

2.11

Volgens een tot de gedingstukken behorende op 13 juli 2001 opgemaakte en ondertekende huurovereenkomst tussen belanghebbende en [O] verhuurde belanghebbende van 1 oktober 1999 tot en met 30 september 2002 de woning te [P] aan [O] . Als bijzondere bepaling is in deze overeenkomst opgenomen dat [O] zich verplicht de logeerkamer permanent beschikbaar te houden voor de directie van belanghebbende (dat wil zeggen: [A] ), alsmede voor door de directie van belanghebbende aan te wijzen derden. De huurprijs bedroeg ƒ 600 (€ 272,27) per maand.

2.12

Tot de gedingstukken behoort ook een op 25 november 2001 opgemaakte en ondertekende huurovereenkomst tussen belanghebbende en [O] . Volgens deze huurovereenkomst verhuurde belanghebbende van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005 de woning te [P] aan [O] . De hiervoor – onder 2.11 - bedoelde bijzondere bepaling over het beschikbaar houden van de logeerkamer, is in deze huurovereenkomst niet opgenomen. De huurprijs bedroeg volgens deze overeenkomst € 1.800 per maand, te voldoen voor of op de eerste van elk tijdvak van vier maanden.

2.13

In een brief van 15 september 2006 van [T] advocaten en notarissen gericht aan de ING-bank is het volgende vermeld:

“De huur bedraagt, zoals in cijfers in de overeenkomst is vermeld (…) € 1.800,-- per maand, dus € 7.200,-- per periode van vier maanden. Er wordt dus drie keer per jaar huur betaald. De huurder, mevrouw [O] , gaf mij aan dat zij de huur inderdaad per periode van vier maanden betaalt. Omdat [X] op dit moment geen eigen bankrekening heeft, heeft zij de huur de afgelopen periode contant betaald, waarvoor de heer [A] kwitanties heeft afgegeven. De heer [A] kwam de huur doorgaans omstreeks de eerste van de eerste maand van iedere betaalperiode contant ophalen. Er zijn drie betaalmomenten per jaar om te voorkomen dat het ophalen van de huur voor de heer [A] te tijdrovend zou worden. Mevrouw [O] zond mij drie recente kwitanties (…). Vanwege de huidige onmogelijkheid van de heer [A] om te reizen is de huur voor de periode van vier maanden beginnend op 1 september jl. nog niet voldaan. Het is wellicht handig een bankrekening voor [X] te openen. Mevrouw [O] kan de huur daarop dan per maand betalen.”.

Bij deze brief is een drietal kwitanties gevoegd over de perioden september tot en met december 2005, januari tot en met april 2006 en mei tot en met augustus 2006.

2.14

Volgens belanghebbendes hiervoor – onder 2.7 – vermelde bankrekening heeft belanghebbende in 2007 in elk van de maanden januari tot en met november, met uitzondering van de maanden september en oktober, een bedrag van € 1.800 ontvangen met als omschrijving “[A] [b-straat] [I] HUUR [O] ”. In de maand oktober heeft belanghebbende een bedrag van € 3.600 ontvangen met als omschrijving “ [A] [b-straat] [I] HUUR [O] 2X”.

2.15

[A] heeft vanaf zijn persoonlijke bankrekening met het nummer [00001] de volgende bedragen overgemaakt naar de hiervoor bedoelde bankrekening van belanghebbende:

Datum Bedrag Omschrijving

14 januari 2008 € 875 “ [00000] [X] Ltd rente”

24 januari 2008 € 875 “ [00000] [X] Ltd februari ‘08”

13 maart 2008 € 1.750 “ [00000] [X] Ltd hypotheekrente

+ kosten over maart en april”

9 april 2008 € 875 “ [00000] [X] Ltd mei 2008”

9 mei 2008 € 875 “ [00000] [X] Ltd betr. hypotheek

stone inv ltd juni 2008”

2.16

Met ingang van 1 augustus 2008 tot 1 juli 2009 heeft [A] steeds iedere maand met als omschrijving “ST. BEDR. PENS. LANDBOUW (…), [maand en jaar], [d-straat] 1 BEDR.PENSIOENFONDS V.D. LANDBOUW” een bedrag van € 875 overgemaakt als huurbetaling voor de woning aan het [d-straat] 1 te [Q] . Vanaf 1 juli 2009 heeft [A] maandelijks steeds ter zake daarvan een bedrag van € 892,50 overgemaakt.

2.17

[A] was in ieder geval tot 11 augustus 2004 directeur van [U] Ltd (hierna te noemen: [U] ). De doelomschrijving van deze vennootschap omvatte onder meer “opening secret bankaccounts all over de world”.

2.18

Op 11 november 1999 is de woning te [P] geleverd aan [R] en op dezelfde dag door [R] doorgeleverd aan belanghebbende voor een bedrag van € 249.579. Volgens een afrekening van 6 maart 2000 van notariskantoor [V] met betrekking tot de woning te [P] diende [U] van dit notariskantoor € 134.743,35 te ontvangen. Dit bedrag bestaat uit de te ontvangen “koopsom registergoed” ten bedrage van € 249.579,12 verminderd met onder meer “Afl. hypotheek tbv ING per 7/3/2000 incl. dagrente”. Bij notariële akte van 28 november 2006 heeft belanghebbende ten behoeve van de ING Bank het recht van hypotheek gevestigd op het appartementsrecht met betrekking tot de woning te [P] tot zekerheid voor de betaling van alle vorderingen van de ING Bank op belanghebbende tot een bedrag van maximaal € 180.000. Op 11 december 2007 heeft [A] een opdracht tot dienstverlening bij verkoop aan [W] Makelaars getekend. Op 15 augustus 2008 heeft belanghebbende het appartementsrecht met betrekking tot de woning te [P] geleverd aan [Y] voor een bedrag van € 405.000 (inclusief een bedrag van € 5.000 voor roerende zaken). Volgens de afrekening van de notaris resteert er van dit bedrag een per saldo door belanghebbende te ontvangen bedrag van € 227.339. Na ontvangst van dit bedrag heeft belanghebbende dit bedrag (in gedeelten) van haar bankrekening met het nummer [00000] op de volgende data overgemaakt aan [A] :

23 augustus 2008 € 2.339

23 augustus 2008 € 5.000

26 augustus 2008 € 220.000.

2.19

In de hiervoor - onder 2.18 - bedoelde leveringsakte van 15 augustus 2008 is als adres van belanghebbende vermeld: [a-straat] , [H] , Gibraltar. De onder 2.18 bedoelde afrekening van de notaris is gericht aan het adres “ [e-straat] , [I] [AA] ”.

2.20

Een medewerker van de ING-bank heeft met pen een aantekening gemaakt op de uitdraai van een mail van [A] van 20 november 2008. Volgens die aantekening moesten de stukken met betrekking tot de dollarrekening die [A] voor belanghebbende had geopend, worden gestuurd aan: “ [O] , [d-straat] 1, [Q] ”.

2.21

De ING-bank heeft met dagtekening 7 januari 2009 een brief aan belanghebbende gestuurd, geadresseerd aan “p/a [d-straat] 1, [Q] ”, inzake de rekening-courant condities van de rekening [00000] . [A] heeft deze brief op 9 januari 2009 voor akkoord ondertekend. [O] was gemachtigd om over deze rekening te beschikken.

2.22

De ING-bank heeft in 2009 aan [A] de bevoegdheid verleend voor het internetbankieren ten aanzien van belanghebbendes bankrekeningen [00000] , [00002] en [00003] . De gebruikersnaam voor het internetbankieren ten aanzien van deze bankrekeningen luidt “ [BB] ”. Onder deze gebruikersnaam is in het jaar 2013, volgens de door de Inspecteur bij de ING-bank opgevraagde IP-gegevens, alleen vanuit [Q] ingelogd. Vanaf 1 januari 2014 tot en met juni 2014, de maand waarin de bankrekeningen zijn opgeheven, is met name ingelogd vanuit [CC] en [Q] . Alleen op 29 en 30 januari 2014 is op drie verschillende plaatsen in Engeland ( Kilmarnock, Hamilton en Londen ) ingelogd op het account voor het internetbankieren.

2.23

De Inspecteur heeft belanghebbende niet uitgenodigd tot het doen van aangifte in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2008, terwijl belanghebbende evenmin uit eigen beweging om een aangiftebiljet vennootschapsbelasting voor het jaar 2008 heeft verzocht. Met dagtekening 20 december 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de hiervoor - onder 1.1 - vermelde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2008 opgelegd. Deze navorderingsaanslag heeft de Inspecteur verzonden naar het adres [d-straat] 1 te [Q] . Vóór het opleggen van deze navorderingsaanslag heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aankondigingsbrief gestuurd naar zowel het adres [d-straat] 1 te [Q] als het adres “ [b-straat] , [I] , [J] , GY1 6LX [J] ”.

2.24

Belanghebbende heeft voor het jaar 2009 op 14 november 2014 aangifte gedaan naar een belastbare winst van nihil. Met dagtekening 20 december 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de hiervoor - onder 1.3 - vermelde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 2009 opgelegd. Deze navorderingsaanslag heeft de Inspecteur verzonden naar het adres [d-straat] 1 te [Q] . Vóór het opleggen van deze navorderingsaanslag heeft de Inspecteur met dagtekening 28 november 2014 aan belanghebbende een aankondigingsbrief gestuurd naar zowel het adres [d-straat] 1 te [Q] als het adres “ [b-straat] , [I] , [J] ”.

2.25

De Inspecteur heeft belanghebbende niet uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2010, terwijl belanghebbende evenmin uit eigen beweging om een aangiftebiljet vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 heeft verzocht. Met dagtekening 20 december 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de hiervoor - onder 1.5 - vermelde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 opgelegd. Deze aanslag heeft de Inspecteur verzonden naar het adres [d-straat] 1 te [Q] . Vóór het opleggen van deze aanslag heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aankondigingsbrief gestuurd naar zowel het adres [d-straat] 1 te [Q] als het adres “ [b-straat] , [I] , [J] ”.

2.26

Tot de gedingstukken behoort een brief van de Inspecteur van 21 februari 2014, verzonden naar het adres [d-straat] 1 te [Q] met als onderwerp “Herinnering aangifte 2011”. Hierin heeft de Inspecteur onder meer meegedeeld:

“U moet over de periode 1 januari 2011 – 31 december 2011 aangifte doen voor de Vennootschapsbelasting. U moest vóór 1 februari 2014 aangifte doen. U hebt dit nog niet gedaan. Misschien bent u vergeten om aangifte te doen, of heeft uw aangifte ons niet bereikt.

Voorkom een boete

We willen uw aangifte graag in behandeling nemen. Uw aangifte moet nu uiterlijk 7 maart 2014 bij ons binnen zijn. U kunt geen uitstel meer krijgen. Als u uw aangifte niet voor deze datum instuurt, krijgt u een aanmaning. Reageert u niet of niet op tijd op deze aanmaning, dan kunt u een boete krijgen.”.

2.27

Tot de gedingstukken behoort eveneens een brief van de Inspecteur van 7 april 2014, verzonden naar het adres [d-straat] 1 te [Q] , met als onderwerp “Aanmaning aangifte 2011”. Hierin heeft de Inspecteur onder meer meegedeeld:

“De aangifte moest vóór 1 februari 2014 bij ons binnen zijn. Op 21 februari 2014 stuurde ik u een herinnering voor uw aangifte vennootschapsbelasting over het boekjaar 1 januari 2011 – 31 december 2011. Ik heb uw aangifte nog niet ontvangen. Uw aangifte moet nu uiterlijk 23 april bij ons binnen zijn.

Wat als u niet op deze aanmaning reageert?

Als ik uw aangifte niet op tijd ontvang, dan schat ik uw belastbare bedrag. Hierdoor betaalt u misschien te veel belasting. U kunt ook een boete krijgen (…)”.

2.28

Belanghebbende heeft voor het jaar 2011 geen aangifte in de vennootschapsbelasting ingediend. Met dagtekening 30 augustus 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de hiervoor - onder 1.7 - vermelde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 opgelegd. Deze aanslag leidt tot een te betalen bedrag aan vennootschapsbelasting van € 200. Deze aanslag heeft de Inspecteur verzonden naar het adres [d-straat] 1 te [Q] . Vóór het opleggen van deze aanslag heeft de Inspecteur met dagtekening 30 juni 2014 aan belanghebbende een vragenbrief gestuurd naar het adres [d-straat] 1 te [Q] . Belanghebbende heeft hierop geantwoord bij brief van 13 augustus 2014. Gelijktijdig met het opleggen van deze aanslag heeft de Inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd wegens het niet voldoen aan de aanmaning tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2011.

2.29

Bij uitspraak op bezwaar gericht tegen de aanslag in de vennootschapsbelasting 2011 heeft de Inspecteur eisers bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

2.30

Met dagtekening 31 december 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de hiervoor - onder 1.9 - vermelde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2011 opgelegd. Volgens deze navorderingsaanslag bedraagt de over de vastgestelde belastbare winst van € 900.000 te betalen vennootschapsbelasting € 215.000. Vóór het opleggen van deze navorderingsaanslag heeft de Inspecteur met dagtekening 28 november 2014 aan belanghebbende een aankondigingsbrief gestuurd naar zowel het adres [d-straat] 1 te [Q] als het adres “ [b-straat] , [I] , [J] ”.

2.31

Tot de gedingstukken behoren een herinneringsbrief van de Inspecteur van 21 maart 2014 en een op 23 april 2014 gedagtekende aanmaningsbrief. Volgens deze brieven moest belanghebbende vóór 1 februari 2014 aangifte in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 doen. Deze brieven hebben qua strekking een zelfde inhoud als de hiervoor – onder 2.26 en 2.27 - bedoelde brieven.

2.32

Voor het jaar 2012 heeft belanghebbende geen aangifte vennootschapsbelasting ingediend. Met dagtekening 13 september 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de hiervoor – onder 1.11 - vermelde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 opgelegd en verzonden naar het adres [d-straat] 1 te [Q] . Vóór het opleggen van deze aanslag heeft de Inspecteur met dagtekening 30 juni 2014 aan belanghebbende een vragenbrief gestuurd naar het adres [d-straat] 1 te [Q] . Belanghebbende heeft hierop geantwoord bij brief van 13 augustus 2014. Gelijktijdig met het opleggen van deze aanslag heeft de Inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd wegens het niet voldoen aan de aanmaning tot het doen van aangifte in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2012.

2.33

Bij uitspraak op bezwaar gericht tegen de aanslag in de vennootschapsbelasting 2012 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

2.34

Bij beschikking van 10 september 2016 heeft de Inspecteur de belastbare winst van belanghebbende voor het jaar 2012 ambtshalve vastgesteld op een bedrag van € 11.051 negatief. Dit heeft geleid tot een nihilaanslag.

2.35

Tot de gedingstukken behoren (op een cd-rom vastgelegd) een op 26 juni 2014 gedagtekende herinneringsbrief en een op 25 juli 2014 gedagtekende aanmaningsbrief. Volgens deze brieven moest belanghebbende vóór 1 juni 2014 aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2013 doen. Ook deze brieven hebben qua strekking dezelfde inhoud als de hiervoor - onder 2.26 en 2.27 - vermelde brieven.

2.36

Belanghebbende heeft voor het jaar 2013 geen aangifte in de vennootschapsbelasting ingediend. De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 4 oktober 2014 de hiervoor - onder 1.13 - vermelde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2013 opgelegd en verzonden naar het adres [d-straat] 1 te [Q] . Vóór het opleggen van deze aanslag heeft de Inspecteur met dagtekening 30 juni 2014 aan belanghebbende een vragenbrief gestuurd naar het adres [d-straat] 1 te [Q] . Belanghebbende heeft hierop geantwoord bij brief van 13 augustus 2014. Gelijktijdig met het opleggen van deze aanslag heeft de Inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd wegens het niet voldoen aan de aanmaning tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2013.

2.37

Tot de gedingstukken behoren een op 24 november 2015 gedagtekende herinneringsbrief en een op 6 januari 2016 gedagtekende aanmaningsbrief, beide verzonden naar het adres [d-straat] 1 te [Q] . Volgens deze brieven heeft belanghebbende tot 1 november 2015 uitstel gekregen tot het doen van aangifte in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014. Deze brieven hebben qua strekking overigens dezelfde inhoud als de hiervoor - onder 2.26 en 2.27 - vermelde brieven. Volgens de aanmaningsbrief moest belanghebbende de bedoelde aangifte uiterlijk 20 januari 2016 indienen.

2.38

Belanghebbendes gemachtigde heeft bij e-mailbericht van 25 november 2015 aan de Inspecteur onder meer het volgende meegedeeld:

“Mijn cliënte [X] Ltd. ontving een herinnering om aangifte vennootschapsbelasting 2014 te doen. Cliënte heeft mij te kennen gegeven nimmer een uitnodiging tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting 2014 te hebben ontvangen en kan deze herinnering daarom niet plaatsen. Voorts neemt cliënte het standpunt in dat zij over 2014 niet belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting in Nederland, omdat (…) Cliënte meent daarom dat zij niet gehouden is aangifte te doen. Normaliter zou cliënte het aangiftebiljet met deze toelichting oningevuld hebben geretourneerd, maar bij gebreke aan een papieren aangiftebiljet gaat dat niet. Hoe cliënte in haar situatie elektronisch nihilaangifte kan doen, is haar niet duidelijk.”.

2.39

De Inspecteur heeft in eerste aanleg een computeruitdraai in het geding gebracht die betrekking heeft op belanghebbende. Achter “Belastingjaar” is het jaar 2014 vermeld en achter “Soort” is vermeld: “uitnodiging tot het doen van definitieve aangifte”. Als dagtekening is vermeld 1 maart 2015 en als gewenste reactiedatum 1 juni 2015. De Inspecteur heeft een aan [DD] B.V. accountants adviseurs gerichte brief van 16 april 2015 overgelegd. Hierin is onder meer vermeld:

“Ik heb van u uitstelverzoeken ontvangen voor het jaar 2014. (…)

[X] LIMITED

Voor uw cliënt is de mogelijkheid voor het aanvragen van uitstel onder de beconregeling geblokkeerd vanwege het inlevergedrag over voorgaande jaren. Uw uitstelverzoek wordt nu behandeld als een individueel uitstelverzoek”.

Op de door de Inspecteur eveneens in eerste aanleg overgelegde computeruitdraai staat onder het kopje “Behandelde uitstelverzoeken” onder vermelding van de dagtekening 21 mei 2015 als uitsteldatum 1 november 2015 vermeld.

2.40

Belanghebbende heeft voor het jaar 2014 geen aangifte in de vennootschapsbelasting in de ingediend. De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 2 juli 2016 de hiervoor - onder 1.15 - vermelde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 opgelegd en verzonden naar het adres [d-straat] 1 te [Q] . Gelijktijdig met het opleggen van deze aanslag heeft de Inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd wegens het niet voldoen aan de aanmaning tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2014.

2.41

Bij brief met kenmerk “BANKart53AWR-02/10-2012/31” heeft de directeur van de Belastingdienst/Oost aan de ING Bank het volgende verzoek gericht:

Hierbij verzoek ik u mij kopieën te verstrekken van alle afschriften uit de periode 2006 tot heden van de volgende rekening:

Rekeningnummer:

- [00000]

Tevens verzoek ik u te verstrekken:

- de volledige krediet- en cliënten(acceptatie)dossiers, behorend bij de cliënt met het bovenvermelde rekeningnummer;

- afschriften van de handtekeningenkaarten behorend bij de cliënt met het bovenvermelde rekeningnummer;

- een historisch overzicht van de tenaamstellingen (incl. adressering) van het bovenvermelde rekeningnummer;

- afschriften van de kluiskaarten;

- alle overeenkomsten met cliënt met het bovenvermelde rekeningnummer (bijv. openingsovereenkomsten, overeenkomsten van verpanding etc.);

- de relatiegegevens betreffende bovenvermelde cliënt;

- alle correspondentie tussen bovenvermelde cliënt en de bank (bijv. over wijziging in adresgegevens).

Dit verzoek is gebaseerd op artikel 53 juncto artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen in combinatie met het Voorschrift informatie fiscus/banken (Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 28 januari 2011, nr. BLKB2011/109M); hierna: het Voorschrift.

In het belang van het onderzoek zoals bedoeld in paragraaf 3.1 van het Voorschrift, richt ik mijn verzoek om informatie rechtstreeks tot u. Eveneens onder verwijzing naar paragraaf 3.1 verzoek ik u de betrokken rekeninghouder (cliënt) niet over dit informatieverzoek in te lichten.

Onder verwijzing naar het gestelde in paragraaf 7.2 verzoek ik u de gevraagde gegevens in digitale vorm aan mij te verstrekken.

Voor de nadere uitvoering van dit verzoek is belast mevrouw mr. [EE] . Voor de beantwoording van dit verzoek en/of vragen dienaangaande kunt u zich rechtstreeks wenden tot mevrouw [EE] via het in dit briefhoofd vermelde doorkiesnummer/mobiele nummer 06- [----] of via het postadres van kantoor Almelo. Mailadres: [FF] @belastingdienst.nl.”.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is primair of belanghebbende in de onderhavige jaren binnenlands belastingplichtig was in Nederland. Het primaire geschilpunt spitst zich toe op de vraag of belanghebbende in fiscale zin in Nederland was gevestigd. Subsidiair is onder meer in geschil of de Inspecteur de belastbare winsten voor de onderhavige jaren op de juiste bedragen heeft vastgesteld.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de bestreden belastingaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffings- en belastingrente.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing