Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:439, 17/00981
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:439, 17/00981
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 22 januari 2019
- Datum publicatie
- 1 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:439
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:5000, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1601
- Zaaknummer
- 17/00981
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Inbrengwaarde onroerende zaak. Waardedruk duurzame zelfbewoning. Foutenleer. Interne compensatie.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 17/00981
uitspraakdatum: 22 januari 2019
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 september 2017, nummer AWB 16/5813, in het geding tussen belanghebbende en
de Inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.050. Voorts is op de voet van artikel 3.151 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) bij beschikking het verlies uit werk en woning over dat jaar vastgesteld op een bedrag van € 198.939.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraak inzake de verliesvaststellingsbeschikking in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 29 september 2017 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende alsmede [A] als zijn gemachtigde, en [B] namens de Inspecteur bijgestaan door mr. [C] .
Partijen hebben ter zitting pleitnota’s overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren [in] 1986 en is ongehuwd.
Op 31 juli 2009 is aan belanghebbende geleverd het door hem gekochte woonhuis [a-straat 1] te [Z] (hierna: [a-straat 1] ). In de koopakte is een koopprijs van € 470.000 kosten koper vermeld. De akte van levering vermeldt onder meer:
“Bestemming
Koper verklaarde voornemens te zijn het verkochte als woning (beleggingsobject) te gebruiken.”
Het pand [a-straat 1] is een twee-onder één kapwoning, gelegen in een woonwijk en is bestemd als woonhuis. Er is door de gemeente geen vergunning verleend om dit huis aan de woonbestemming te onttrekken.
Sinds 3 augustus 2009 staat belanghebbende bij de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) ingeschreven op het adres [a-straat 1] . Belanghebbende heeft vanaf 2009 onafgebroken in het pand [a-straat 1] gewoond. Vanaf 27 februari 2015 staat tevens op dit adres ingeschreven mevrouw [D] , geboren [in] 1986.
Tot mei 2010 is belanghebbende in loondienstverband werkzaam geweest. Op 19 april 2010 heeft hij een eenmanszaak in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel doen inschrijven onder de naam ‘ [E] ’ met als omschrijving van de bedrijfsactiviteiten “Groothandel/import in textiel”. Als vestigingsadres van de onderneming wordt vermeld [a-straat 1] te [Z] . Per 19 april 2010 is de eenmanszaak ook in de administratie van de belastingdienst opgenomen.
In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2009 heeft belanghebbende de woning [a-straat 1] vanaf 3 augustus 2009 als eigen woning aangemerkt. De WOZ-waarde bedroeg voor dat jaar € 568.300. De eigenwoningschuld bedroeg per 31 december 2009 € 504.271.
In zijn aangifte IB/PVV 2010 heeft belanghebbende de woning [a-straat 1] voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 april 2010 eveneens als eigen woning aangemerkt. Daarbij is vermeld dat de eigenwoningschuld per 31 december (sic) € 512.592 bedraagt.
In de aangifte IB/PVV 2010 heeft belanghebbende, naast looninkomsten, tevens winst uit onderneming aangegeven. In het winstgedeelte is bij het onderdeel “Kosten aanschaf gebouwen in eigen gebruik fiscale Startbalans” een bedrag van € 520.000 opgenomen (betreffende [a-straat 1] ), zijnde de door belanghebbende veronderstelde waarde in het economisch verkeer, waarbij met waardedruk vanwege zelfbewoning geen rekening is gehouden. In de aangifte is geen adres vermeld. De openingsbalans ziet er – kort samengevat – als volgt uit (bedragen in euro’s):
Gebouwen en Terreinen 520.000 Eigen vermogen 13.529
Liquide middelen 6.121 Overige langlopende schulden 512.592
De bij de aangifte behorende specificatie voor investeringsaftrek vermeldt investeringen in de periode mei-augustus 2010 voor verbouwing (€ 981), merkenregistratie (€ 1.230), rolluiken (€ 5.551), poppen (€ 1.004) en computer en monitor (€ 2.149) voor een totaal bedrag van € 10.915.
De over 2010 aangegeven omzet bedraagt € 32.230. De aangegeven belastbare winst uit onderneming over 2010 bedraagt -/- € 62.954.
De aanslag IB/PVV 2010 is conform de ingediende aangifte vastgesteld.
In de aangiften IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2013 is geen eigen woning vermeld.
Bij de behandeling van de aangiften IB/PVV over de jaren 2010 tot en met 2012 zijn door de Inspecteur geen vragen aan belanghebbende gesteld over de gebouwen en heeft hierover ook niet op andere wijze overleg plaatsgevonden tussen de Inspecteur en belanghebbende.
De aangiften IB/PVV 2009 e.v. van belanghebbende werden verzorgd door [A] (de vader van belanghebbende) van [F] Administratiekantoor te [Z] .
Op 29 maart 2013 heeft belanghebbende de onroerende zaak gelegen aan de [b-straat 2] te [Z] , aangekocht. De aankoopprijs inclusief aankoopkosten bedraagt € 585.000. Per 1 april 2013 is de onderneming van belanghebbende bij de kamer van Koophandel op dit nieuwe adres ingeschreven, en per 1 mei 2013 in de administratie van de belastingdienst. Belanghebbende blijft in het GBA ingeschreven op het woonadres [a-straat 1] .
De gegevens van de Kamer van Koophandel vermelden met betrekking tot de vestigingsplaats van de onderneming van belanghebbende:
“Type adres Aanvang Einde Adres
Bezoekadres vestiging 20100419 20130401 [a-straat 1] – [Z]
Bezoekadres vestiging 20130401 [b-straat 2] – [Z]
Belanghebbende heeft voor het jaar 2013 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 239.479 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.050. Daarbij heeft hij een boekverlies op het pand [a-straat 1] in aanmerking genomen van € 225.936, dat hij als volgt heeft berekend:
Boekwaarde onttrokken onroerende zaak |
€ 491.136 |
|||
WEV onttrokken onroerende zaak |
€ 265.200 |
|||
Boekresultaat |
-/- € 225.936 |
De boekwaarde heeft belanghebbende bepaald op basis van de per 1 mei 2010 geactiveerde waarde van € 520.000 vermeerderd met investeringen en minus afschrijvingen. De waarde in het economisch verkeer (WEV) ten tijde van de onttrekking heeft belanghebbende in verband met een waardedruk vanwege duurzame zelfbewoning berekend op 65% van € 408.000, zijnde de WOZ-waarde van het pand per waardepeildatum 1 januari 2014.
In de specificatie bij de winstaangifte in de aangifte IB/PVV over 2013 is onder meer het volgende opgenomen:
Onttrekking van onroerende zaken |
: |
Ja |
||||||
Specificatie onttrekking onroerende zaken |
: |
[a-straat 1] [Z] |
||||||
WEV onttrokken onroerende zaak |
€ 265.200 |
|||||||
Boekwaarde onttrokken onroerende zaak |
€ 491.136 |
|||||||
Boekresultaat |
- € 225.936 |
|||||||
Overdracht onroerende zaak niet aan derden: |
Ja |
|||||||
Waardebepaling niet door taxateur: |
Ja |
|||||||
Naam taxateur: WOZ per 1-1-2014 408.000 á 65% |
||||||||
Inbreng van onroerende zaken vanuit privé |
Nee |
|||||||
Overdracht onroerende zaak ivm staking |
Nee |
Naar aanleiding van de aangifte IB/PVV 2013 van belanghebbende heeft de Inspecteur hem bij brief van 15 oktober 2015 om nadere informatie verzocht. Bij brief van 23 oktober 2015 heeft belanghebbende onder meer als volgt geantwoord:
“Het pand [a-straat 1] , is 1 mei 2010 in bij de start onderneming [E] , in de onderneming gebracht. Het pand ging als opslag voorraad kleding, kantoor en distributiehuis dienen.
(…)
In 2013 is er een bedrijfspand gekocht op de [b-straat 2] te [Z] . Op 31 december 2013 was alles verhuisd naar de [b-straat 2] . De ruimte is in zijn geheel wederom in privé-gebruik genomen voor duurzame zelfbewoning, vandaar de 65% regeling.
De waarde per 31 december 2013 hebben wij als uitgangspunt de woz waarde per 1-1-2014 als uitgangspunt genomen € 408.000 a 65% € 265.200 naar privé.”
In zijn brief van 20 november 2015 heeft belanghebbende bevestigd hetgeen hij eerder in zijn brief van 23 oktober 2015 aan de Inspecteur had geschreven (2.17).
In zijn e-mailbericht van 30 november 2015 aan belanghebbende schrijft de aanslagregelend ambtenaar [G] namens de Inspecteur onder meer:
“Ik ben het niet eens met de door u gehanteerde inbrengwaarde en de waarde van onttrekking. (…) Ik wil daarom de waarde inbreng vaststellen op € 480.000. Minus afschrijving van totaal € 34.400 kom ik uit op een boekwaarde van € 445.600. De waarde bij overgang naar privé wil ik tevens wijzigen en dat is als volgt. (…) De WOZ-waarde 2013 bedroeg € 436.000. 65% hiervan is € 283.400. Boekwaarde € 445.600 minus economische waarde € 283.400 is boekresultaat € 162.200.”
Naar aanleiding van een daarop volgende discussie met belanghebbende over de inbrengwaarde en de waarde bij onttrekking, heeft de aanslagregelend ambtenaar in zijn e-mail van 1 december 2015 aan belanghebbende geschreven:
“Ik begrijp dat u doelt op het verschil tussen € 470.000 en € 498.971. Het verschil is iets meer dan 6%. Klopt. Ik ga er vanuit dat er afgedragen is. Dit kon ik niet zo gauw traceren. € 498.971 is akkoord. Ik hanteer bij de overgang naar privé een gemiddelde van de WOZ van 2013 en 2014 zijnde € 429.500. Het resultaat wordt dan € 185.396. Ik stel de aanslag vast.”
Met dagtekening 23 december 2015 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2013 en het bedrag van het verlies uit werk en woning 2013 van belanghebbende vastgesteld. Het boekverlies op het pand [a-straat 1] en de correctie zijn door de Inspecteur als volgt vastgesteld:
Inbrengwaarde onroerende zaak € 498.971
Afschrijving 1-5-2010 t/m 31-12-2013 € 34.400
Boekwaarde € 464.571
WEV onttrokken onroerende zaak € 279.175
Boekverlies € -185.396
Aangegeven boekverlies € -225.936
Vastgesteld boekverlies € -185.396
Correctie ondernemingsverlies € 40.540
Het verlies uit werk en woning voor het jaar 2013 is door de Inspecteur, rekening houdend met het overige bedrijfsresultaat van -/- € 52.527 en de MKB-vrijstelling (14%) vastgesteld op € 198.939.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de verliesvaststellingbeschikking 2013.
In zijn brief van 7 juni 2016 inzake het “voornemen tot uitspraak op een bezwaarschrift” heeft de Inspecteur aan (de adviseur van) belanghebbende onder meer geschreven:
“(…)
Nadere beoordeling van de feiten en omstandigheden wijst het volgende uit:
- Belanghebbende heeft het object [a-straat 1] te [Z] op 31 juli 2009 aangekocht als privé-woonhuis, aankoopprijs 31 juli 2009 € 470.000 k.k.;
- Uit de mij ter beschikking staande gegevens blijkt dat belanghebbende per 3 augustus 2009 is gaan wonen in het pand [a-straat 1] te [Z] , hij heeft dit aangemerkt als zijn privé-woonhuis;
- Per 1 mei 2010 heeft belanghebbende zijn privé-woonhuis volledig ingebracht in zijn onderneming als zakelijk pand.
(…)
- De waardering van het object [a-straat 1] per 1 mei op € 520.000 heeft betrekking op waardering in vrije staat.
- Belanghebbende is vervolgens per 1 mei 2010 in het pand blijven wonen, net als voorheen. Dit betekent dat het pand niet uitsluitend is gebruikt ten behoeve van de onderneming, maar dat er ook sprake is van duurzame zelfbewoning;
(…)
- Uit de mij ter beschikking staande gegevens blijkt dat de onderneming van belanghebbende per 1 mei 2013 is verhuisd en gevestigd naar het nieuwe bedrijfspand [b-straat 2] te [Z] ;
(…)
- De door u toegepaste inbrengwaarde van € 520.000 is door de heer [G] bij het vaststellen van de aanslag gecorrigeerd naar € 498.971; (…) Hierbij wil ik opmerken dat de handelswijze van de heer [G] onjuist is. Los van het feit of in het onderhavige geval sprake kan zijn van keuzevermogen en daardoor conform de wil van belanghebbende (volledig) ondernemingsvermogen, dient de inbrengwaarde gebaseerd te zijn op de waarde in het economisch verkeer (…). Hierbij dient u rekening te houden met de waarde verhuurd wegens duurzame bewoning door belanghebbende. (…)
(…)
Als adviseur van belanghebbende had u moeten weten dat de waardering van het pand bij inbreng in de onderneming en vervolgens de waardering van het pand bij overgang naar privé had moeten geschieden op basis van gelijke waarderingsstelsels. (…) Deze handelswijze heeft geleid tot onterecht belastingvoordeel dat in strijd is met de fiscale regelgeving. Ik doe daarom een beroep op de foutenleer.
Rekening houdend met het voorgaande, ben ik voornemens om uw bezwaarschrift af te wijzen en de aanslag te handhaven. Daarnaast ben ik voornemens om belanghebbende een navorderingsaanslag op te leggen.
(…)”
Bij uitspraak op bezwaar van 22 augustus 2016 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende afgewezen. Daartegen heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank
De Rechtbank heeft in haar uitspraak – onder meer – geoordeeld dat belanghebbende het pand [a-straat 1] ten tijde van de inbreng in de onderneming in 2010 zelf duurzaam bewoonde en dat hij derhalve de waarde van dat pand voor een te hoog bedrag op de openingsbalans van zijn onderneming heeft opgenomen, en dat deze waarde op basis van de foutenleer bij de afhandeling van de aangifte IB/PVV 2013 dient te worden gecorrigeerd. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel is door de Rechtbank niet gehonoreerd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende vervolgens bij uitspraak van 29 september 2017 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft op 27 oktober 2017 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Bij beschikking van 4 januari 2018 heeft de Inspecteur de verliesvaststellingsbeschikking van 23 december 2015 (2.21) herzien en het verlies van belanghebbende uit werk en woning voor het jaar 2013 nader vastgesteld op € 67.102.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of het verlies uit onderneming van belanghebbende over 2013 in de verliesvaststellingsbeschikking door de Inspecteur tot een te laag bedrag is vastgesteld, hetgeen belanghebbende betoogt doch de Inspecteur bestrijdt. Meer in het bijzonder is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
- of belanghebbende het pand [a-straat 1] reeds per 31 juli 2009 op zijn ondernemingsbalans had moeten activeren, en wel tegen de volle aankoopprijs (100%) inclusief aankoopkosten, door partijen gezamenlijk bepaald op € 498.971;
- of de Inspecteur bij de aanslagregeling voor het jaar 2010 en/of de aanslagregeling voor het jaar 2013 bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de inbreng van het pand [a-straat 1] tegen de waarde in onbewoonde staat ad € 498.971 kon plaatsvinden, en of de Inspecteur bij deze aanslagregelingen het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden.
Tussen partijen is niet in geschil dat indien met de waardedruk van duurzame zelfbewoning geen rekening behoeft te worden gehouden, de inbrengwaarde van het pand € 498.971 bedraagt. Evenmin is in geschil dat de waardedruk van duurzame zelfbewoning, zowel ten tijde van inbreng (indien op dat tijdstip van toepassing, waarover partijen dus van mening verschillen) als op het tijdstip van het overbrengen naar privé, gesteld kan worden op 35%. Partijen zijn gezamenlijk nader van oordeel dat de onttrekkingswaarde van het pand [a-straat 1] kan worden bepaald op 65% van de WOZ-waarde per 1 januari 2014, en dus 65% van € 408.000 = € 265.200 bedraagt. De cumulatieve afschrijvingen op het pand bedragen op het tijdstip van onttrekking € 36.331. De investeringen in het pand bedragen voor 2009 € 981 en voor 2010 € 6.486. Ook over de bedragen van de cumulatieve afschrijvingen en de investeringen in het pand bestaat tussen partijen geen geschil.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het pand [a-straat 1] vanaf 31 juli 2009 als verplicht ondernemingsvermogen had moeten worden aangemerkt, danwel dat sprake was van keuzevermogen waarbij als gevolg van een fout het pand aanvankelijk als privévermogen is aangemerkt. Verder stelt belanghebbende dat de Inspecteur bij de aanslagregeling IB/PVV van 2010 en 2013 het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden en bij belanghebbende het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de inbrengwaarde van het pand is vastgesteld op € 498.971.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het pand [a-straat 1] tot 1 mei 2010 terecht als privévermogen is aangemerkt, en dat belanghebbende dit pand eerst per 1 mei 2010 voor ondernemingsdoeleinden is gaan gebruiken, zodat een eventuele heretikettering ook eerst per 1 mei 2010 aan de orde is. Op 1 mei 2010 was sprake van duurzame zelfbewoning van het pand door belanghebbende, zodat bij de waardebepaling van het pand bij inbreng in de onderneming van belanghebbende rekening gehouden had moeten worden met de waardedruk van zelfbewoning. Omdat dat niet is gebeurd doet de Inspecteur voor het onderhavige jaar 2013 een beroep op de foutenleer. Het verlies is niet te laag vastgesteld, zoals belanghebbende betoogt, doch te hoog. In verband hiermee heeft de Inspecteur de verliesvaststellingsbeschikking op 4 januari 2018 herzien. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en/of het vertrouwensbeginsel is – aldus de Inspecteur – geen sprake.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur en, zo begrijpt het Hof belanghebbende – tot vaststelling van het verlies uit werk en woning over 2013 op € 221.393.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.