Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-06-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4784, 17/00929
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-06-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4784, 17/00929
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 juni 2019
- Datum publicatie
- 14 juni 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:4784
- Zaaknummer
- 17/00929
Inhoudsindicatie
Erfbelasting. Intensieve zorg verleend aan vader. Belanghebbende heeft over het jaar van overlijden wel een mantelzorgcompliment ontvangen, maar over het kalenderjaar voorafgaand aan het overlijden niet. Recht op partnervrijstelling?
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummer 17/00929
uitspraakdatum: 4 juni 2019
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 augustus 2017, nummer AWB 16/6546, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft op 31 maart 2016 aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging in het jaar 2014 van € 2.456.829 (hierna: de aanslag) en tegelijkertijd bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 19.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland die het beroepschrift heeft doorgestuurd naar de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, ter bijstand vergezeld van mr. [A] , en, namens de Inspecteur, mr. [B] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
[In] 2014 is de vader van belanghebbende, [C] , (hierna: erflater), overleden. Erflater heeft aan de [a-straat 1] te [Z] gewoond.
Belanghebbende en zijn zus zijn de erfgenamen, ieder voor de onverdeelde helft van de nalatenschap.
Belanghebbende heeft in de periode 2 september 1982 tot 4 maart 2014 in de Basisregistratie Personen op het adres [a-straat 1] te [Z] ingeschreven gestaan. Vanaf 4 maart 2014 staat belanghebbende ingeschreven op het adres [b-straat 2] te [Z] .
Belanghebbende heeft aan erflater in 2013 intensieve zorg verleend. Half maart 2014 is erflater overgebracht naar een hospice.
Belanghebbende heeft over het jaar 2013 niet en over het jaar 2014 wel een mantelzorgcompliment ontvangen.
Voor het jaar 2013 is er geen CIZ-indicatie. De huisarts van erflater heeft op 26 januari 2017 het volgende - schriftelijk - verklaard:
“… kan ik verklaren dat Meneer [C] sr sinds augustus 2013 bekend was met asbestkanker. Hij werd ernstig ziek en benauwd, waardoor hij dagelijks intensieve zorg nodig had. Ook was hulp nodig bij dagelijks dingen, zoals huishouden, boodschappen doen en koken. Meneer [X] jr en zijn zus hebben deze hulp altijd zelf geboden als mantelzorgers van af augustus 2013 tot aan zijn overlijden in maart 2014.”
Voor het jaar 2014 is een CIZ-indicatie afgegeven voor extramurale zorg.
De aangifte erfbelasting is op 29 december 2015 gedaan. Daarbij is door belanghebbende een beroep gedaan op de zogenoemde partnervrijstelling. De Inspecteur heeft de partnervrijstelling niet verleend en heeft de aanslag als volgt vastgesteld:
Totale verkrijging € 2.476.697
Vrijstelling € 19.868
Belaste verkrijging € 2.456.829
Erfbelasting € 479.644
Belanghebbende heeft op 13 april 2016 bezwaar tegen de aanslag en de belastingrentebeschikking gemaakt.
De Inspecteur heeft op 4 juli 2016 aan belanghebbende geschreven dat hij voornemens is om het bezwaar af te wijzen en heeft daaraan ten grondslag gelegd:
“Op grond van jurisprudentie 20 april 2016 (Hof Den Haag, ECLI:NL:GHDHA:2016:1215) heeft het Hof geoordeeld in hoger beroep dat de heer X geen recht heeft op de partnervrijstelling omdat hij als bloedverwant niet beschikt over een mantelzorgcompliment in het kal- enderjaar voorafgaand aan het jaar van overlijden van zijn moeder. In deze uitspraak is ook ingegaan op gelijkheidsbeginsel en verlengde daarvan art. 14 EVRM en artikel 26 IVBPR.”
Belanghebbende heeft van de Inspecteur met dagtekening 27 september 2016 een ‘Kennisgeving erfbelasting’ ontvangen. Daarop staat vermeld, voor zover van belang:
“U heeft verzocht om vermindering van de aanslag Erfbelasting 2014, nummer 2.16.121.03770.001. Indien u naar aanleiding van dit bezwaar bent gehoord, is u hiervan afzonderlijk een verslag gestuurd. De Inspecteur is van mening dat bovengenoemde aanslag tot een juist bedrag is vastgesteld en wijst daarom uw verzoek af. De beslissing en motivering van de Inspecteur staan in de brief die u al heeft of nog zal ontvangen.”
De Inspecteur heeft bij brief van 29 september 2016 aan belanghebbende geschreven, voor zover van belang:
“U heeft een beschikking "kennisgeving uitspraak verzoekschrift" met de datum van
27 september 2016 van uw cliënt de heer [C] te [Z] ontvangen. U vraagt zich af
of dit de officiële uitspraak is.
In mijn brief "vooraankondiging uitspraak op bezwaar" van 4 juli 2016 (kenmerk 14.07512)
heb ik aangegeven, mits er geen reactie van u krijg, het ontvankelijke bezwaarschrift zal handhaven en de kostenvergoeding zal afwijzen. U heeft niet gereageerd op mijn vooraankondiging. Tevens heeft u niet verzocht om gehoord te worden. Nu u niet heeft gereageerd op mijn voorgenomen uitspraak, mocht u van mij verwachten dat ik uitspraak zal doen conform van mijn brief van 4 juli 2016. Mijn voorgenomen uitspraak is geformaliseerd in de beschikking "kennisgeving uitspraak verzoekschrift". U zal geen beschikking "uitspraak op bezwaar" meer ontvangen. Ik hoop met deze brief de verwarring inzake de kennisgeving c.q. de uitspraak op het bezwaar te hebben opgeheven.
Wellicht ten overvloede wijs ik op de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen de uitspraak
op het bezwaar. Uw cliënt dient in beroep te gaan bij Rechtbank Gelderland, Postbus 9030,
6800 EM te Arnhem.
De beroepstermijn begint te lopen vanaf 27 september 2016. De rechtbank moet uw beroepschrift binnen 6 weken na deze datum hebben ontvangen.”
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende recht heeft op de partnervrijstelling als bedoeld in artikel 1a in verbinding met artikel 32, lid 1, ten vierde, letter a, van de Successiewet 1956 (hierna: SW). Voorts is in geschil of er een uitspraak op bezwaar achterwege is gebleven, of het motiveringsbeginsel is geschonden en of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding.
Voor hetgeen partijen ter ondersteuning van hun standpunt hebben aangevoerd, verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslag, uitgaande van een belaste verkrijging van (€ 2.476.697 -/- € 627.367 =) € 1.849.330.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.