Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-06-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4785, 18/00357
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-06-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4785, 18/00357
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 4 juni 2019
- Datum publicatie
- 14 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:4785
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:994
- Zaaknummer
- 18/00357
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Vermogensrendementsheffing 2015. De wetgever heeft de forfaitaire berekeningswijze per 1 januari 2017 aangepast, waarbij de wetgever heeft beoogd de vermogensrendementsheffing beter te laten aansluiten bij de werkelijk behaalde rendementen. De wetgever heeft, voor zover dit vanaf 2015 noodzakelijk was, dit herstel voldoende voortvarend uitgevoerd. Het Hof komt in dat geval niet toe aan een beoordeling van de vraag of, mede gelet op het toepasselijke tarief, belastingplichtigen in 2015 worden geconfronteerd met een buitensporig zware last vanwege het veronderstelde rendement van 4%.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 18/00357
uitspraakdatum: 4 juni 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 maart 2018, nummer AWB 17/5377, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende op 10 mei 2019 een nader stuk ingediend. Het Hof ziet hierin geen aanleiding het onderzoek op grond van het bepaalde in artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht te heropenen. Naar het oordeel van het Hof is het onderzoek volledig geweest. Het Hof slaat dan ook geen acht op de inhoud van dit stuk.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is getrouwd geweest met [A] (hierna: [A] ). In haar beschikking van 20 januari 2006 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch de echtscheiding uitgesproken.
Belanghebbende is, al dan niet tezamen met [A] , eigenaar van de woning aan de [a-straat 1] te [B] (hierna: de woning). [A] bewoont de woning in afwachting van de verkoop daarvan, maar deze is nog niet verkocht. Voor de verwerving van de woning is een lening aangegaan, waarvan de hoofdsom € 226.891 bedraagt. De WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2015 bedraagt € 339.000.
In verband met de periodieke verstrekkingen in de vorm van huisvesting in de woning heeft de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV een persoonsgebonden aftrek toegestaan van € 1.650.
Bij het vaststellen van het inkomen uit sparen en beleggen over het jaar 2015 heeft de Inspecteur met de volgende gegevens rekening gehouden:
Waarde bezittingen
Bank- en spaartegoeden in Nederland € 3.994
Woning (50%) € 169.500
Totale waarde bezittingen € 173.494
Waarde schulden
Schuld woning (50%) € 113.445
Lening laptop € 750
Drempel € - 3.000
Totale waarde schulden € 111.195 -
Rendementsgrondslag € 62.299
Heffingvrij vermogen € 21.330 -
Grondslag sparen en beleggen € 40.969
Inkomen uit sparen en beleggen 4% x € 40.969 € 1.638
Inkomstenbelasting 30% van € 1.638 € 491
3 Geschil
In geschil is of de Inspecteur het voordeel uit sparen en beleggen van 4% (forfaitair rendement) van de grondslag sparen en beleggen terecht heeft toegepast, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend heeft beantwoord.