Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-07-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5722, 18/00428
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-07-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5722, 18/00428
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 9 juli 2019
- Datum publicatie
- 9 augustus 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:5722
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:58
- Zaaknummer
- 18/00428
Inhoudsindicatie
Loonheffingen. Niet betalen van volgens aangifte af te dragen LB/PVV en ZVW. Inhoudingsplicht. Betaalverzuimboete.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 18/00428
uitspraakdatum: 9 juli 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 mei 2018, nummer AWB 17/6421, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak december 2016 een naheffingsaanslag loonheffingen (LH) opgelegd. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de hiertegen gerichte bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. De Inspecteur op 6 maart 2019 en 7 mei 2019 en belanghebbende op 27 mei 2017.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2019. Belanghebbende en haar gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving aan het Hof, niet ter zitting verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
De heer [A] is bestuurder en enig aandeelhouder (hierna: de dga) van belanghebbende.
In een tussen belanghebbende en de dga gesloten pensioenovereenkomst van 20 december 2013 is de pensioendatum van de dga vastgesteld op 2 juni 2015. Volgens de aangiften LH van belanghebbende is het pensioen per die datum ook daadwerkelijk ingegaan en bedraagt de pensioenuitkering € 30.960 in het jaar 2015.
Op 13 januari 2017 heeft belanghebbende aangifte LH gedaan over de maand december 2016. De pensioenuitkering aan de dga in het jaar 2016 is hierin als volgt aangegeven:
Fiscaal loon |
€ |
53.075 |
Ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen (LB/PVV) |
€ |
27.599 |
Ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) |
€ |
241 |
Met dagtekening 24 februari 2017 heeft de Inspecteur over het tijdvak december 2016 een naheffingsaanslag LH opgelegd wegens het niet betalen van de volgens de aangifte LH over dat tijdvak af te dragen LB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van in totaal € 27.840. Bij beschikking is een betaalverzuimboete opgelegd € 835 (3% van € 27.840).
Op 14 maart 2017 heeft de dga aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) gedaan voor het jaar 2016. Hierin heeft de dga een pensioenuitkering door belanghebbende aangegeven van € 53.075 met vermelding van een bedrag van € 27.599 aan ingehouden loonheffing (LB/PVV). De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 de aangifte op dit punt gevolgd. De dga heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag LH en de betaalverzuimboete. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen, waarvan belanghebbende in beroep is gekomen bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de Rechtbank heeft in december 2016 een pensioenuitkering plaatsgevonden overeenkomstig de aangifte LH en zijn ter zake daarvan loonheffingen ingehouden maar niet afgedragen. Om die reden zijn de naheffingsaanslag en de betaalverzuimboete volgens de Rechtbank terecht opgelegd.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
Partijen zijn bij brief van 8 april 2019 uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van het hoger beroep ter zitting van de derde meervoudige belastingkamer van het Hof op 5 juni 2019.
Bij brief van 11 april 2019 heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling tot na 2 september 2019 omdat de dga verhinderd is. Verwezen wordt naar een e-mail van de dga aan de gemachtigde, die luidt als volgt:
“Op 5 juni 2019 ben ik door omstandigheden verhinderd.
De periode daarna (juni / juli / augustus) is het voor mij praktisch onmogelijk om afspraken e.d. buiten de zaak te maken.
Wij werken met verschuivingen in de vakantie periode, continu zijn 1 tot 3 man een of meerdere weken afwezig. En ik moet zelf ook nog 2 of 3 keer een week weg. De eerste gaat begin juni weg, de laatste is begin september terug.
Vandaar dat afspraken pas weer gemaakt kunnen worden na 2 september.”
Het uitstelverzoek vermeldt verder:
“Het is absoluut een vereiste dat [de dga] bij de mondelinge behandeling aanwezig is, daar deze casus voortvloeit uit het boekenonderzoek waarbij [de dga] steeds aanwezig was en die gesprekken die gevoerd zijn qua inhoud van belang is voor de mondelinge behandeling. (…)”
De griffier van het Hof heeft bij brief van 12 april 2019 de gemachtigde medegedeeld dat geen uitstel wordt verleend. Hierop heeft de gemachtigde van belanghebbende op 18 april 2019 een klacht ingediend bij het gerechtsbestuur van het Hof. Het gerechtsbestuur heeft de klacht bij brief van 15 mei 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 27 mei 2019 heeft de gemachtigde van belanghebbende laten weten dat van de zijde van belanghebbende niemand ter zitting zal verschijnen, onder handhaving van de inhoud en strekking van de klacht dat belanghebbende een eerlijk proces wordt onthouden door geen uitstel te verlenen.
Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van de derde meervoudige belastingkamer van het Hof op 5 juni 2019 is, zoals aangekondigd, van de zijde van belanghebbende niemand verschenen. De Inspecteur is wel ter zitting verschenen. Voor hetgeen ter zitting is voorgevallen, verwijst het Hof naar het aangehechte proces-verbaal.
3 Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag LH en de betaalverzuimboete terecht en naar juiste bedragen zijn opgelegd.