Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-09-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7096, 19/00134

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-09-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7096, 19/00134

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
3 september 2019
Datum publicatie
6 september 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:7096
Zaaknummer
19/00134

Inhoudsindicatie

Het hof leidt uit een e-mail van december 2016 af dat de heffingsambtenaar en belanghebbende een vaststellingsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben gesloten. Deze houdt in dat een botenhuis voor de onroerende zaak-belastingen als woning wordt aangemerkt. Het hof staat de heffingsambtenaar toe terug te komen van de onjuiste standpuntbepaling, maar hij moet daarbij wel een redelijke opzegtermijn in acht te nemen. Het hof acht een periode van 2 jaar, gerekend vanaf december 2016, redelijk. Tot en met het jaar 2018 moet het botenhuis als woning in de heffing betrokken worden.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 19/00134

uitspraakdatum: 3 september 2019

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 januari 2019, nummer LEE 18/1201, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Súdwest-Fryslân (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 met betrekking tot de onroerende zaak [a-straat 1] , te [A] aanslagen in de onroerendezaakbelasting (OZB) opgelegd tot bedragen van € 462 (eigenarenheffing) en € 371 (gebruikersheffing).

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar van 11 april 2018 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is op grond van een appartementsrecht gerechtigd tot het uitsluitend gebruik van een gedeelte van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [A] . Deze onroerende zaak bestaat uit een botenhuis met ligplaatsen voor 10 boten (hierna: het botenhuis). Het appartementsrecht betreft het gedeelte van het botenhuis dat wordt aangeduid als schiphuis 3, bestaande uit een aanlegsteiger, een ligplaats en een inpandige garage (hierna: het schiphuis). Belanghebbende is lid van de Vereniging [B] (hierna: de [B] ).

2.3.

Voor het belastingjaar 2016 heeft de heffingsambtenaar het schiphuis voor de OZB-heffing aangemerkt als niet-woning. Het door belanghebbende tegen deze aanslagen ingediende bezwaarschrift is op 3 mei 2016 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar vervolgens beroep ingesteld bij de Rechtbank.

2.4.

De WOZ-taxateur van de gemeente, [C] (hierna: de taxateur), heeft in de loop van het jaar 2016 overleg gehad met de secretaris van de [B] ( [D] ) met het oog op de OZB-heffing voor het jaar 2017. Op 15 december 2016 heeft de taxateur per e-mail het volgende bericht gezonden aan de heer Beeftink:

“Het is alweer even geleden dat wij elkaar gesproken hebben over de taxatie en aanslagoplegging van [a-straat 1] te [A] . Er is destijds afgesproken om de taxatie te laten zoals deze is, maar daarbij wel het woning-tarief te hanteren omdat alle schiphuizen particulier gebruikt worden. Ik wil u hierbij informeren dat ik de omschrijving in de taxatie van de schiphuizen heb aangepast, zodat ik hetgeen we hebben afgesproken kan blijven toepassen. De omschrijving wordt “Ligplaats” en daarbij zal wederom het woning-tarief gehanteerd worden.”

2.5.

Voor het jaar 2017 heeft de heffingsambtenaar overeenkomstig de toezegging van de taxateur een aanslag OZB (eigenarenbelasting) aan belanghebbende opgelegd, waarbij het schiphuis als woning is aangemerkt.

2.6.

Bij uitspraak van 20 april 2017, nr. AWB 16/2343 (ECLI:NL:RBNNE:2017:1435) heeft de Rechtbank het ingestelde beroep tegen de voor het jaar 2016 opgelegde aanslagen in de OZB gegrond verklaard. Volgens de Rechtbank heeft de taxateur in zijn e-mailbericht van 15 december 2016 een toezegging gedaan, waardoor het aan de heffingsambtenaar toe te rekenen vertrouwen is gewekt dat het schiphuis ook voor het jaar 2016 als woning zal worden aangemerkt. Het standpunt van de heffingsambtenaar dat [C] niet bevoegd was namens hem toezeggingen te doen, kan belanghebbende volgens de Rechtbank niet worden tegengeworpen.

2.7.

Bij bief van 2 mei 2017 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende bericht dat hij uitvoering heeft gegeven aan voormelde uitspraak van de Rechtbank. Tevens is in deze brief vermeld dat de heffingsambtenaar het voornemen heeft het schiphuis voor het jaar 2018 weer als een niet-woning aan te slaan en dat door deze mededeling geen beroep meer kan worden gedaan op het vertrouwensbeginsel. Op 29 mei 2017 heeft de heffingsambtenaar overleg gevoerd met belanghebbende en de secretaris van de [B] over vermindering van de aan de andere leden opgelegde OZB-aanslagen voor het jaar 2016. In een brief van de heffingsambtenaar van 3 juli 2017 aan de secretaris van de [B] is opgenomen dat de vermindering van die aanslagen niet kan worden gezien als richtinggevend voor toekomstige aanslagen en dat de schiphuizen moeten worden gezien als niet-woningen en als zodanig in de heffing moeten worden betrokken.

2.8.

Bij het vaststellen van de aanslagen in de OZB voor het thans in geschil zijnde jaar 2018 heeft de heffingsambtenaar het schiphuis als niet-woning aangemerkt en aan belanghebbende een aanslag als eigenaar (tegen niet-woningtarief) en een aanslag als gebruiker opgelegd. De Rechtbank heeft bij haar thans bestreden uitspraak geoordeeld dat het door de taxateur gewekte vertrouwen vóór ingang van het belastingjaar 2018 is geëindigd, zodat belanghebbende op de gedane toezegging geen beroep meer kan doen.

3 Geschil

In geschil is of aan belanghebbende terecht een aanslag in de gebruikersbelasting is opgelegd en of bij de aanslag in de eigenarenbelasting terecht het tarief voor niet-woningen is toegepast.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing