Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-09-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7583, 18/00851 tm 18/00861

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-09-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7583, 18/00851 tm 18/00861

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 september 2019
Datum publicatie
20 september 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:7583
Formele relaties
Zaaknummer
18/00851 tm 18/00861

Inhoudsindicatie

KB-Luxzaak. Uitleg artikel 67d, lid 2, AWR en wetsgeschiedenis. De boetegrondslag wordt gevormd door het bedrag van de aanslag voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet van de belastingplichtige niet zou zijn geheven. De Inspecteur heeft ambtshalve aanslagen IB/PVV met vergrijpboeten opgelegd, omdat belanghebbende geen aangiften had gedaan. De Inspecteur is daarbij uitgegaan van – op basis van de microfiches en de gegevens van de zogenaamde “meewerkers” – geschatte bedragen. De werkelijke saldi op de KB-Luxrekeningen van belanghebbende zijn lager dan deze geschatte bedragen. De boetegrondslag wordt in casu – na vermindering bij uitspraak op bezwaar – gevormd door het bedrag van de belasting over de uiteindelijk in de bezwaarfase door belanghebbende verstrekte werkelijke saldi. Dat de Inspecteur belanghebbende ten tijde van belanghebbendes (jaarlijkse) beslissingen om geen aangifte te doen reeds had geïdentificeerd als rekeninghouder en dat belanghebbende wist dat de Inspecteur bij het opleggen van de ambtshalve aanslagen het verzwegen buitenlandse vermogen hoger inschatte dat de werkelijke saldi, betekent niet dat de belasting over deze werkelijke saldi niet tot de boetegrondslag behoren. De Inspecteur was niet op de hoogte van de werkelijke saldi en het was onzeker of de geschatte bedragen in rechte stand zouden houden. Mede gelet op deze onzekerheid, heeft belanghebbende opzettelijk geen aangiften ingediend. In een dergelijke situatie kan niet worden geoordeeld dat de Inspecteur ter zake van het verzwegen buitenlandse vermogen beschikte over bij hem bekende heffingsgegevens als in de wetsgeschiedenis bedoeld die buiten de grondslag zouden moeten blijven.”

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers 18/00851 tot en met 18/00861

uitspraakdatum: 17 september 2019

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

en het incidentele hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 augustus 2018, nummers LEE 16/973 tot en met LEE 16/983, ECLI:NL:RBNNE:2018:3434, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2001 tot en met 2011 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen zijn aan belanghebbende voor de jaren 2001 tot en met 2006 vergrijpboeten en voor de jaren 2008 tot en met 2011 verzuimboeten opgelegd. Voorts is bij elke aanslag bij beschikking een bedrag aan heffingsrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren gegrond verklaard, de aanslagen verminderd, de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de boeten verminderd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen inzake de aanslagen in de IB/PVV voor de jaren 2001 tot en met 2011, de verzuimboeten voor 2008 tot en met 2011 en de bij de aanslagen in de IB/PVV 2001 tot en met 2009 behorende beschikkingen heffingsrente ongegrond verklaard. Voorts heeft de Rechtbank de beroepen inzake de boetebeschikkingen voor de jaren 2001 tot en met 2006 en de beroepen voor zover gericht tegen afwijzing van het verzoek om proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase inzake de jaren 2001 tot en met 2009 gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar in zoverre vernietigd en tevens de boetebeschikkingen voor de jaren 2001 tot en met 2006 vernietigd. Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar (in totaal € 373,50) en beroep (€ 42,20) voor de jaren 2001 tot en met 2009 en opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden, en de Minister voor Rechtsbescherming en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor een bedrag van respectievelijk € 1.235 en € 265.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

De Belgische Bijzondere Belastinginspectie heeft bij brief van 27 oktober 2000 aan het Ministerie van Financiën fotokopieën van microfiches verstrekt (hierna: de fotokopieën). Deze brief vermeldt dat de microfiches gegevens bevatten in verband met bankrekeningen van inwoners van Nederland bij de Kredietbank Luxembourg (hierna: KB-Lux). Naar aanleiding van deze gegevens hebben de FIOD-ECD en de Belastingdienst een onderzoek ingesteld, het zogenoemde Rekeningenproject. Op twee van de fotokopieën valt te lezen "VUE respectievelijk [X] OU MME [A] " met daarbij een cijferreeks die onder meer bestaat uit het rekeningnummer van de rekeninghouder.

2.2.

Vervolgens heeft de Inspecteur navorderingsaanslagen in de IB/PVV over de jaren 1990 tot en met 2000 opgelegd en navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting over de jaren 1991 tot en met 2000 (hierna samen: de navorderingsaanslagen). De navorderingsaanslagen over de jaren 1990 tot en met 1997 zijn verhoogd met 100 percent van de nagevorderde belasting. Over de jaren 1998 tot en met 2000 heeft de Inspecteur boeten opgelegd. Belanghebbende is vervolgens een gerechtelijke procedure gestart inzake de navorderingsaanslagen. Dit Hof heeft op 22 mei 2013 uitspraak gedaan (ECLI:NL:GHARL:2013:CA1827), waarbij de navorderingsaanslagen ten dele in stand zijn gebleven. Daarna heeft de Hoge Raad op 20 juni 2014 beslist op het cassatieberoep van belanghebbende (ECLI:NL:HR:2014:1477) en dat beroep onder verwijzing naar artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard.

2.3.

Belanghebbende is voor elk van de jaren 2001 tot en met 2011 uitgenodigd om aangifte in de IB/PVV te doen. Na herinneringen en aanmaningen te hebben ontvangen, heeft belanghebbende wat betreft de jaren 2001 tot en met 2009 in het geheel geen aangiften gedaan en heeft hij de aangiften in de IB/PVV voor de jaren 2010 en 2011 niet gedaan binnen de door de Inspecteur gestelde termijn. De Inspecteur heeft voor elk van de jaren aanslagen in de IB/PVV opgelegd, waarin rekening is gehouden met een geschat bedrag aan inkomen uit sparen en beleggen ter zake van KB-Luxrekeningen. Bij beschikkingen zijn aan belanghebbende voor de jaren 2001 tot en met 2006 vergrijpboeten van 100 percent opgelegd en voor de jaren 2008 tot en met 2011 verzuimboeten opgelegd.

2.4.

Bij de uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen verminderd overeenkomstig de in de bezwaarfase alsnog door belanghebbende ingebrachte gegevens over de door belanghebbende gehouden KB-Luxrekeningen en de vergrijpboeten verminderd in verband met de verlaging van de grondslag alsmede in verband met een matiging wegens het in bezwaar alsnog verstrekken van gegevens (tot 75 percent) en wegens undue delay (met 20 percent) verminderd tot 60 percent van de grondslag. Als grondslag voor de vergrijpboeten is de belasting ter zake van het inkomen uit sparen en beleggen over het werkelijke buitenlandse vermogen van belanghebbende in aanmerking genomen. Daarnaast zijn de verzuimboeten op basis van nieuw boetebeleid verminderd.

2.5.

In cijfers:

Jaar

Opgelegde boete (in €)

Boete verminderd tot (in €)

2001

7.206

298

2002

7.829

306

2003

8.649

311

2004

9.347

314

2005

10.739

280

2006

9.632

187

2008

226

49

2009

226

49

2010

226

49

2011

226

49

3 Geschil

In het principale hoger beroep is in geschil of de vergrijpboeten voor de jaren 2001 tot en met 2006 terecht en tot de juiste hoogte aan belanghebbende zijn opgelegd. De Inspecteur heeft ter zitting bij het Hof verklaard de gronden tegen door de Rechtbank toegekende vergoedingen van proceskosten en griffierecht te laten varen. In incidenteel hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van wettelijke rente over de door de Rechtbank aan belanghebbende toegekende – en niet of te laat door de Inspecteur betaalde – vergoedingen van griffierecht, proceskosten en immateriële schade, en voorts of de verzuimboeten voor de jaren 2008 tot en met 2011 dienen te worden gematigd in verband met undue delay.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing