Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-10-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8440, 17/00915
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-10-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8440, 17/00915
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2019
- Datum publicatie
- 18 oktober 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:8440
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2017:3226, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 17/00915
Inhoudsindicatie
MRB. Belanghebbende heeft de auto met Duits kenteken van zijn zoon feitelijk in Nederland ter beschikking gehad en is daarmee terecht aangemerkt als houder van die auto. Belanghebbende slaagt niet in het leveren van tegenbewijs. Verzuimboete is ook terecht opgelegd.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 17/00915
uitspraakdatum: 15 oktober 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 augustus 2017, nummer LEE 16/3770, ECLI:NL:RBNNE:2017:3226, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/kantoor Apeldoorn (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 25 oktober 2015 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 12.901. Bij beschikking is een boete opgelegd van € 5.278.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur ten aanzien van de naheffingsaanslag vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 8.887 en de boetebeschikking in stand gelaten.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019, nummer 18/0287, ECLI:NL:HR:2019:483, gewezen bij wijze van prejudiciële beslissing ter beantwoording van door de rechtbank Zeeland-West-Brabant aan de Hoge Raad voorgelegde vragen. Partijen hebben ieder op het arrest gereageerd en van elkaars reactie kennis genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Blijkens de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) was belanghebbende van 7 juni 2010 tot 5 december 2011 ingeschreven op het adres [a-straat 1] te [A] . In de periode van 5 december 2011 tot 27 september 2012 was hij ingeschreven op het adres [b-straat 2] te [A] en sinds 27 september 2012 op het adres [c-straat 3] te [Z] .
Op 23 oktober 2012 is belanghebbende in Nederland als bestuurder van een motorrijtuig, Mercedes Benz, type ML 400 CDI, voorzien van het Duitse kenteken [D-YY00] , (hierna: het motorrijtuig) betrokken geweest bij een ongeval.
Sinds 12 juli 2012 en in ieder geval tot en met 26 oktober 2015 was de zoon van belanghebbende de kentekenhouder van het motorrijtuig. De zoon beschikt over woonruimte in [B] .
Tot de stukken behoort een op 29 december 2013 opgemaakt mutatierapport van de politie, waarin het volgende is vermeld:
„Aan de [c-straat 3] , [Z] staat al maanden een grijze Mercedes ML 400 voorzien van Duits kenteken [D-YY00] . Op genoemd adres woont de mij bekende [X] . [X] heeft een bedrijf in maritieme zaken. Onderhoud boten verkoop bootjes een buitenboordmotoren etc eveneens gevestigd te [Z] , [d-straat 4] .
Wat mij opvalt is dat de hr [X] sr al geruime tijd gebruik maakt van deze Mercedes. Auto wordt o.a gebruikt in combinatie met aanhangers om boten te vervoeren. Volgens gegevens meldkamer Driebergen zou deze auto staan op naam van de zoon [C] , eveneens ingeschreven op adres [c-straat 3] , [Z] .
Omdat mij niet bekend is of dit zo is toegestaan, even contact gehad met meldkamer Douane. Daar kon men zien dat er geen ontheffing was.”
Op 26 oktober 2015 omstreeks 23.10 uur is door een verbalisant van de Politie Lelystad bij een controle geconstateerd dat met het motorrijtuig gebruik gemaakt werd van de openbare weg in Nederland. Belanghebbende was op dat moment de bestuurder van het motorrijtuig.
Van de controle is op 27 oktober 2015 een mutatierapport opgemaakt, waarin het volgende is vermeld:
„Op ddt zag rapp [D] de genoemde Mercedes rijden over de Houtribweg te Lelystad. Staande op de kruising met de Oostvaardersdijk. Bestuurder blijkt dhr. [X] te zijn. Hij verteld dat de auto van zijn zoon is en dat hij er regelmatig in rijdt.
Rapp verteld hem dat dit niet toegestaan is omdat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
dhr. [X] weet echter te melden dat volgens de Europese regelgeving het wel mag, maar dat de Nederlandse regering moeilijk doet enz.
Rapp heeft medegedeeld dat rapp melding gaat doen aan de belastingdienst van het feit dat hij in een duitse auto rijdt. Hier werd [X] niet blij van omdat hij naar eigen zeggen dan weer maandenlang in conclaaf zou zijn met de belasting terwijl hij daar geen tijd voor heeft. Enfin, bij deze vastgelegd en ook doorgestuurd naar de belastingdienst.”
Van evenvermelde constatering is een melding gemaakt aan de Inspecteur. Naar aanleiding van die melding heeft de Inspecteur met dagtekening 2 mei 2016 aan belanghebbende een vooraankondiging van een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting verstuurd. Daarin kondigde de Inspecteur aan voornemens te zijn de motorrijtuigenbelasting na heffen ten aanzien van het motorrijtuig over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 25 oktober 2015 en daarbij een verzuimboete op te leggen.
Bij brief van 10 mei 2016 heeft belanghebbende gereageerd op evenvermelde vooraankondiging. De Inspecteur heeft dit schrijven opgevat als bezwaarschrift.
Overeenkomstig de vooraankondiging heeft de Inspecteur met dagtekening 10 juni 2016 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 12.901 en een verzuimboete ten bedrage van € 5.278. Naar aanleiding van de ontvangst van voormelde naheffingsaanslag op 6 juni 2016, heeft belanghebbende bij brief van 8 juni 2016 aan de Inspecteur een aanvulling gezonden op de brief van 10 mei 2016.
3 Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht en tot de juiste bedragen - wat de naheffingsaanslag betreft: na vermindering door de Rechtbank - zijn opgelegd, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij in de periode van 12 juli 2012 tot en met 25 oktober 2015 niet de beschikking had over het motorrijtuig, aangezien zijn zoon, die in [B] woonde, eigenaar en houder ervan was en het motorrijtuig gebruikte. Voorts stelt hij dat de boete niet passend en geboden is, gelet op de ernst van het verzuim en de omstandigheid dat de grondslag voor de boete wordt gevormd door de nageheven belasting, ten aanzien waarvan belanghebbende de bewijslast heeft van negatieve feiten. Ten slotte voert hij aan dat de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag, althans tot vermindering ervan tot een aanslag over het tijdvak 26 oktober 2015, althans tot een in goede justitie vast te stellen bedrag, en tot vernietiging van de boetebeschikking, althans tot vermindering van de boete tot een in goede justitie vast te stellen bedrag.
De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.