Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-10-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9132, 18/01225
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-10-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9132, 18/01225
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 29 oktober 2019
- Datum publicatie
- 1 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:9132
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1191
- Zaaknummer
- 18/01225
Inhoudsindicatie
Ontvangen PGB-vergoedingen terecht tot inkomen uit werk en woning gerekend.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 18/01225
uitspraakdatum: 29 oktober 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 november 2018, nummer LEE 18/1205, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.186. Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren in 1970, ongehuwd en woonachtig te [Z] . Op hetzelfde adres als belanghebbende is woonachtig [A] (hierna: [A] ). Aan [A] was voor 1 januari 2015 door de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) toegekend. Belanghebbende heeft aan [A] zorg verleend, waarvoor hij een vergoeding heeft gekregen ten laste van het PGB (hierna: de PGB-inkomsten van belanghebbende).
In verband met de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: WMO) heeft [A] bij de gemeente Emmen een aanvraag ingediend voor toekenning van een PGB. Dit verzoek is door de gemeente afgewezen. Tegen de afwijzing van dit verzoek loopt thans nog een door belanghebbende namens [A] ingestelde procedure bij de Centrale Raad van beroep.
De SVB heeft aan de Belastingdienst opgave gedaan van door belanghebbende genoten inkomsten die zijn betaald uit het aan [A] toegekende PGB. Volgens deze opgave heeft belanghebbende in het jaar 2015 € 15.548 aan inkomen genoten, waarop € 2.015 aan loonheffing en € 755 aan bijdrage Zorgverzekeringwet is ingehouden.
Belanghebbende heeft aangifte in de IB/PVV gedaan en daarin voormelde PGB-inkomsten van € 15.548 opgenomen. De Inspecteur heeft overeenkomstig de aangifte een aanslag in de IB/PVV opgelegd.
Op 26 januari 2018 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. In het bezwaarschrift, met dagtekening 23 januari 2018, maakt belanghebbende melding van ernstige gezondheidsklachten (slaapapneu), waarvoor hij op 5 februari 2018 in een ziekenhuis in Utrecht zal worden opgenomen om een ingrijpende operatie te ondergaan. Volgens belanghebbende zijn diens gezondheidsproblemen veroorzaakt door de sinds 2015 lopende gerechtelijke procedures tussen [A] en de gemeente Emmen over toepassing van de WMO. Volgens het bezwaarschrift heeft belanghebbende vanaf juli 2015 geen salaris meer ontvangen van de SVB omdat [A] in het overgangsrecht is terechtgekomen en de PBG via de zorg van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) is gestopt. Daarom moet het inkomen € 6.300 lager worden vastgesteld. Bij het bezwaarschrift zijn diverse stukken gevoegd met betrekking tot de gezondheidsproblemen van belanghebbende en met betrekking tot de gerechtelijke procedures van [A] .
Bij brief van 27 februari 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen het bezwaar ongegrond te verklaren, waarbij belanghebbende in de gelegenheid is gesteld binnen twee weken na dagtekening contact op te nemen met de Inspecteur om een afspraak voor een hoorgesprek te maken. Onder verwijzing naar artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Inspecteur hieraan toegevoegd dat als belanghebbende hiervan geen gebruik maakt, hij ervan uitgaat dat belanghebbende afziet van het recht gehoord te worden.
Belanghebbende heeft niet gereageerd op de brief van de Inspecteur van 27 februari 2018. Op 22 maart 2018 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan.
3 Geschil
In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. Daarnaast is in geschil of de Inspecteur de hoorplicht heeft geschonden en zo ja, wat hiervan het gevolg is.