Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-11-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9444, 18/00753

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-11-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9444, 18/00753

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
5 november 2019
Datum publicatie
15 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:9444
Formele relaties
Zaaknummer
18/00753

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Schuldig gebleven koopsom woning. Vorming voorziening of afwaardering vordering toegestaan?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer: 18/00753

uitspraakdatum: 5 november 2019

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 juli 2018, nummer AWB 17/6932, in het geding tussen

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

en de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.074. Tevens is bij beschikking € 926 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.926 negatief.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2019 te Arnhem. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is directeur van [A] BV (hierna: [A] BV). De activiteit van [A] BV bestaat voornamelijk uit het uitvoeren van tegelzetwerkzaamheden voor aannemers in de woningbouw, utiliteitsbouw en renovatie.

2.2.

De aandelen van [A] BV zijn in handen van [B] BV (hierna: [B] ) waarvan belanghebbende 100 % aandeelhouder is.

2.3.

Belanghebbende is (juridisch) eigenaar van een woning in Spanje (hierna ook: de woning). In de aangifte IB/PVV 2006 heeft hij in box 3 de woning als bezitting aangegeven tegen een waarde van € 150.000. Ook heeft hij een hiermee verband houdende schuld opgenomen ten bedrage van € 46.739. Per 3 december 2007 heeft belanghebbende de economische eigendom van de woning overgedragen aan [B] voor € 195.000. De koopovereenkomst dateert van 1 december 2007. In de koopovereenkomst wordt gesproken over een taxatie door makelaar [C] . [B] en belanghebbende zijn op 1 december 2007 voorts overeengekomen dat [B] het bedrag van € 195.000 dat zij verschuldigd is vanwege de overname van de economische eigendom van de woning ter leen ontvangt.

2.4.

In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2007 heeft belanghebbende in box 3 aangegeven een huis in Spanje à € 150.000 en een schuld in rekening-courant aan [B] van € 43.336. Daarnaast heeft hij in de aangifte als resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen het volgende opgenomen:

waarde o.g. Spanje € 195.000

schuld i.v.m. resultaat € 46.739

vordering [B] i.v.m. o.g. Spanje € 195.000

2.5.

De aangiften vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) voor 2006 en 2007 van [B] vermelden een ondernemingsvermogen op de fiscale eindbalans van respectievelijk € 164.235 negatief en € 92.594 negatief. Op de balans bij de jaarstukken over 2007 staat verder een ter beschikking gesteld bedrijfsgebouw waarop wordt afgeschreven ter waarde van € 195.000 en een schuld aan de aandeelhouder van € 195.000.

2.6.

Op 18 juli 2008 heeft [B] 100% van de aandelen in [D] BV verkregen. Hiervoor heeft [B] een lening afgesloten bij ING. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben daarnaast aan [B] een achtergestelde lening van € 65.000 verstrekt. Hiervan is een ongedateerde geldleningsovereenkomst overgelegd. Op 1 september 2008 hebben belanghebbende en zijn echtgenote daarvoor een overeenkomst van lening afgesloten bij [E] NV door het vestigen van een recht van hypotheek op het woonhuis van hen beiden.

2.7.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2012 aangifte IB/PVV gedaan naar een verzamelinkomen van € 30.926 negatief. In zijn aangifte heeft belanghebbende ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden een voorziening getroffen van € 75.000. Deze voorziening heeft betrekking op de vordering van belanghebbende op [B] die is voortgekomen uit de overdracht van de economische eigendom van de woning in 2007 en de daaraan gekoppelde lening. In deze aangifte is als beginwaarde van de vordering op [B] € 195.000 opgenomen en als eindwaarde € 75.000. Voor dat laatste bedrag is een voorziening opgenomen. De adviseur van belanghebbende heeft dit bij brief van 31 juli 2015 als volgt toegelicht:

“Vervolgens is het onroerend goed in 2010 aan derden verkocht. De heer [X] bezit thans nog het juridisch eigendom van dit onroerend goed. Aangezien in Spanje de hypotheek en het onroerend goed aan elkaar gekoppeld zijn, kan het juridisch eigendom pas worden overgedragen op het moment dat de banken in Spanje weer onroerend goed financieren. Bij de overdracht in 2010 is voor het onroerend goed € 120.000 betaald door € 20.000 direct te betalen en de resterende hypotheek over te nemen, zijnde de plicht tot betaling van de hypotheekrente en aflossing vanaf de overnamedatum.”

2.8.

Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de voorziening (afwaardering van de

vordering) gecorrigeerd met € 66.000. Het belastbare inkomen uit werk en woning is nader

vastgesteld op € 35.074.

3 Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende ter zake van de vordering op [B] terecht een bedrag van € 75.000 ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden heeft gebracht.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing