Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-11-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9868, 18/00877
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-11-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9868, 18/00877
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 november 2019
- Datum publicatie
- 22 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:9868
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2018:3227, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 18/00877
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid verzoek om teruggaaf; verschoonbare termijnoverschrijding.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 18/00877
uitspraakdatum: 19 november 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. gevestigd te [Z]
(hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 augustus 2018, nummer LEE 18/815, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 18 juli 2017 maandaangifte omzetbelasting gedaan over de maand maart 2017, en daarbij teruggaaf verzocht van het bedrag van € 250.723 aan omzetbelasting.
De Inspecteur heeft deze aangifte aangemerkt als een verzoek om teruggaaf en dit verzoek wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Ambtshalve heeft de Inspecteur geoordeeld geen aanleiding te zien om aan het verzoek om teruggaaf tegemoet te komen.
De Inspecteur heeft het tegen deze uitspraak gerichte bezwaar bij uitspraak van 17 februari 2018 niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende drijft een handelsonderneming en doet met ingang van 1 april 2016 per kalendermaand aangifte omzetbelasting. Bij brief van 31 januari 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd voor het doen van (onder meer) aangifte omzetbelasting voor het tijdvak maart 2017. In deze brief is aan belanghebbende meegedeeld dat de aangifte en de betaling over dit tijdvak uiterlijk op 30 april 2017 moeten zijn ontvangen door de Belastingdienst.
Op 18 april 2017 ontving de Inspecteur een brief van belanghebbende met daarin de volgende mededeling:
“(…) Als gevolg van een ingesteld onderzoek door de FIOD is de gehele administratie van [belanghebbende] in beslag genomen alsmede beslag gelegd op de bankrekening. Gevolg van deze inbeslagname is dat de ondernemingsactiviteiten sinds begin maart 2017 stilliggen. Hangende het onderzoek is het voor [belanghebbende], tot nader tegenbericht, niet mogelijk om aan haar verplichtingen jegens de belastingdienst te kunnen voldoen wat betreft het tijdig en juist kunnen indienen van aangiften. De hierna volgende aangiften kunnen derhalve concreet niet ingediend worden:
Aangiften omzetbelasting vanaf februari 2017 (BTW-nummer: [0000.00.000] .B.01);
(…)”
Op 1 mei 2017 had belanghebbende nog geen aangifte omzetbelasting gedaan over de maand maart 2017.
Op 24 mei 2017 is aan belanghebbende de zogeheten digitale administratie teruggegeven. De papieren administratie bleef nog bij de FIOD.
De Inspecteur heeft met dagtekening 29 mei 2017 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 maart 2017 tot en met 31 maart 2017.
Belanghebbende heeft op 18 juli 2017 haar aangifte omzetbelasting over de maand maart 2017 ingediend. Deze aangifte vermeldde geen belaste activiteiten, enkel werd in vak 5b (voorbelasting) teruggaaf verzocht van het bedrag van € 250.723.
Bij beschikking van 11 augustus 2017 heeft de Inspecteur de onder 2.5. bedoelde naheffingsaanslag verminderd tot nihil. Tevens heeft de Inspecteur de op 18 juli 2017 ingediende aangifte aangemerkt als een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting, en heeft dit verzoek bij beschikking van 31 oktober 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit niet uiterlijk op 30 april 2017 is ingediend. De Inspecteur heeft daarbij vermeld geen aanleiding te zien om (ambtshalve) aan het verzoek tegemoet te komen.
Het tegen die beslissing ingediende bezwaar heeft de Inspecteur bij de in geding zijnde uitspraak op bezwaar van 17 februari 2018 niet-ontvankelijk verklaard.
3 Geschil
In geschil is of de Inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar. Partijen zijn het er over eens dat ingeval het gelijk aan belanghebbende is, de Inspecteur alsnog het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting als vermeld op de aangifte over de maand maart 2017 inhoudelijk zal moeten behandelen.