Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2786, 18/00656 en 18/00657
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2786, 18/00656 en 18/00657
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 31 maart 2020
- Datum publicatie
- 10 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:2786
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:2555, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 18/00656 en 18/00657
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Vereiste aangifte. Omkering en verzwaring van de bewijslast. Redelijke schatting? Verzuimboete.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 18/00656 en 18/00657
uitspraakdatum: 31 maart 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank 11 juni 2018 van Rechtbank Gelderland, nummer AWB 16/5756 en 16/5757, ECLI:NL:RBGLD:2018:2555, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.480. Tevens is bij beschikking € 844 aan belastingrente in rekening gebracht. Daarnaast is bij beschikking een boete opgelegd van € 226. Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 50.000. Bij beschikking is daarbij € 123 aan belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen de aanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen belastingrente ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor zover het de belastingaanslagen IB/PVV en Zvw betreft en gegrond voor zover het de boete betreft, de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de boetebeschikking vernietigd en de boete verminderd tot € 180. Daarnaast is de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2020. De onderhavige zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak van de echtgenoot van belanghebbende met nummer 18/00655. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
Belanghebbende heeft met dagtekening 10 februari 2020 nog een nader stuk ingediend. Het Hof ziet in het stuk geen aanleiding het onderzoek ter zitting te heropenen en laat dit na sluiting van het onderzoek ingediende stuk daarom buiten beschouwing.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is gehuwd met [A] (hierna: de echtgenoot).
Op 28 februari 2013 is belanghebbende uitgenodigd om vóór 1 april 2013 aangifte IB/PVV te doen voor het jaar 2012 (hierna: de aangifte IB/PVV 2012).
Bij brief van 29 mei 2013 is belanghebbende herinnerd tot het doen van aangifte IB/PVV 2012 met als uiterste inleverdatum 12 juni 2013.
Bij brief van 9 juli 2013 is belanghebbende aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV 2012 met als uiterste inleverdatum 23 juli 2013. Daarbij is belanghebbende erop gewezen dat wanneer de aangifte niet op tijd wordt ontvangen, zij een boete kan krijgen. De aangifte IB/PVV 2012 is niet binnen de door de Inspecteur gestelde termijn ingediend door belanghebbende.
De Inspecteur heeft tijdens een bespreking op 10 september 2013 aan de echtgenoot van belanghebbende laten weten dat de uiterste inleverdatum voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2012 van belanghebbende is verlengd tot 1 februari 2014 omdat kort vóór het verstrijken van de uiterste inleverdatum de administratie door de FIOD in beslag is genomen.
De echtgenoot van belanghebbende heeft bij e-mail van 2 april 2014 aan de Inspecteur verzocht om uitstel te verlenen voor het inleveren van de jaarcijfers tot en met het jaar 2013 omdat hij nog niet beschikt over de administratie, die door de FIOD in beslag is genomen. De Inspecteur heeft op dit verzoek gereageerd bij brief van 7 april 2014. Daarin schrijft hij dat hij ervan uit gaat dat belanghebbende doelt op de nog in te leveren aangiften inkomensheffing tot en met 2013. Verder wijst hij belanghebbende erop dat hij het verzoek niet in behandeling kan nemen en welke procedure wel moet worden gevolgd voor een uitstelverzoek.
Met dagtekening 10 april 2014 heeft de echtgenoot van belanghebbende de navolgende brief gestuurd.
“Hierbij zoals gevraagd (nu per post) uistel voor het inleveren van de jaarcijfers voor mij en mijn echtgenote en voor [B] van de jaarcijfers tot het met 2013. (…). In het overleg gaf u ons al aan dat dit gezien de situatie geen probleem zou zijn. Wij gaan er dan ook vanuit zonder tegen bericht dat dit akkoord is. (…)”
Deze brief is als begeleidend schrijven gevoegd bij een brief van 9 april 2014 waarin belanghebbende de reden voor het uitstel van het inleveren van de administratie tot en met 2013 nader toelicht.
De Inspecteur heeft met dagtekening 22 oktober 2014 de aanslagen IB/PVV en Zvw 2012 ambtshalve vastgesteld. Belanghebbende heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt.
Belanghebbende heeft op 30 maart 2015 alsnog haar aangifte IB/PVV 2012 ingediend. De Inspecteur heeft deze aangifte aangemerkt als motivering van het bezwaarschrift.
3 Geschil
In geschil is of de aanslagen IB/PVV en Zvw tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld. De Inspecteur heeft ter zitting in hoger beroep zijn stelling ingetrokken dat de nadere stukken die belanghebbende op 13 januari 2020 heeft ingediend, tardief zijn.
Belanghebbende betoogt dat zij de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat omkering en verzwaring van de bewijslast niet aan de orde is. Zij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vaststelling van de aanslagen conform de door haar in de bezwaarfase ingediende aangifte. Voor wat betreft de boete concludeert belanghebbende tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van Rechtbank voor wat betreft de belastingaanslagen, en tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de verzuimboete.