Home

Rechtbank Gelderland, 11-06-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2555, AWB - 16 _ 5756

Rechtbank Gelderland, 11-06-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2555, AWB - 16 _ 5756

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
11 juni 2018
Datum publicatie
28 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2018:2555
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5756

Inhoudsindicatie

De rechtbank acht niet aannemelijk dat er nader uitstel is verleend met betrekking tot de in de aanmaning genoemde uiterste inleverdatum. Dat na deze datum de FIOD eisers administratie in beslag heeft genomen leidt niet tot overmacht en komt voor rekening en risico van eiser. Vereiste aangifte gedaan. Verweerder heeft redelijke schatting gedaan. Niet aangetoond dat en in hoeverre de belastingaanslag te hoog is.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 16/5756 en AWB 16/5757

in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 de volgende aanslagen opgelegd:

- een aanslag (aanslagnummer [000] .H.26) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.480, alsmede bij beschikking een boete van € 226. Tevens is bij beschikking € 844 aan belastingrente in rekening gebracht;

- een aanslag (aanslagnummer [000] .W.26) inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW), berekend naar een bijdrage-inkomen van € 50.000. Tevens is bij beschikking € 123 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 19 augustus 2016 de aanslagen, de beschikkingen belastingrente en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 27 september 2016, ontvangen door de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018. Namens eiseres zijn verschenen haar echtgenoot en de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen

[gemachtigde] en [A] . Op dezelfde zitting is tevens het beroep van de echtgenoot van eiseres, procedurenummer 16/5754, behandeld.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is gehuwd met de heer [Y] (hierna: de echtgenoot).

2. Eiseres was 100% aandeelhouder van [B] B.V. (tevens handelend onder de naam: [C] ). Per [2011 1] is eiseres uitgetreden als bestuurder. Volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel is per [2011 2] Stichting [D] de enige aandeelhouder van [B] B.V. Op [2013] is de vennootschap ontbonden.

3. Eiseres is op 28 februari 2013 uitgenodigd om vóór 1 april 2013 aangifte IB/PVV te doen voor het jaar 2012.

4. De herinnering tot het doen van aangifte is op 29 mei 2013 aan eiseres toegezonden. Op 9 juli 2013 is eiseres aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV 2012. Uit deze aanmaning volgt een uiterste inlevertermijn van 23 juli 2013.

5. Eiseres heeft – ook niet na daaraan te zijn herinnerd en daartoe te zijn aangemaand – voor het jaar 2012 geen aangifte IB/PVV gedaan.

6. Omdat kort vóór het verstrijken van de uiterste inlevertermijn de administratie van eiseres (en haar echtgenoot) door de FIOD in beslag is genomen, is aan eiseres tot 1 februari 2014 uitstel verleend voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2012.

7. Verweerder heeft met dagtekening 22 oktober 2014 ambtshalve de aanslag IB/PVV 2012 en de aanslag ZVW 2012 aan eiseres opgelegd. Daarbij is verweerder uitgegaan van een geschat verzamelinkomen van € 54.480. De aanslag ZVW is door verweerder ambtshalve vastgesteld naar een bijdrage-inkomen van € 50.000. Tegen beide aanslagen heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt.

8. Eiseres heeft op 30 maart 2015 alsnog haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 ingediend. Verweerder heeft deze aangifte aangemerkt als een motivering van het bezwaarschrift. In deze aangifte heeft eiseres aangegeven geen inkomen te hebben genoten en zijn de aftrekposten voor de eigen woning toegedeeld aan de echtgenoot.

Geschil

9. In geschil is de hoogte van de aan eiseres opgelegde aanslagen IB/PVV en ZWV voor het jaar 2012. Ook is in geschil of aan eiseres terecht een verzuimboete is opgelegd.

10. Eiseres stelt dat zij – weliswaar te laat, maar dit in overleg met de inspecteur – aangifte heeft gedaan op basis van de informatie die haar op dat moment ter beschikking stond. Volgens eiseres was verweerder ervan op de hoogte dat deze informatie onvolledig was. Eiseres is nimmer in staat geweest om de vereiste aangifte te doen, aangezien de FIOD bij een inval op 23 mei 2013 de gehele administratie in beslag heeft genomen. Eiseres betoogt dat het onder de gegeven omstandigheden onredelijk is om van haar te verlangen dat zij de vereiste aangifte doet en dat de omkering van de bewijslast dus niet op zijn plaats is. Daarnaast is eiseres van mening dat verweerder de ambtshalve opgelegde aanslag niet in redelijkheid heeft geschat. Tot slot voert eiseres aan dat ten onrechte een boete aan haar is opgelegd.

11. Verweerder is van mening dat de vereiste aangifte niet is gedaan en dat om die reden de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Volgens verweerder is bij het vaststellen van de aanslag het inkomen in redelijkheid geschat en heeft eiseres niet doen blijken dat en in hoeverre de aanslagen tot onjuiste bedragen zijn opgelegd. Ten aanzien van de verzuimboete is verweerder van mening dat deze terecht en naar een juist bedrag is opgelegd.

Beoordeling van het geschil

Vereiste aangifte – omkering bewijslast

12. Eiseres heeft, hoewel hiertoe uitgenodigd en aangemaand, voor het jaar 2012 geen aangifte IB/PVV en ZWV gedaan vóór de in de aanmaning genoemde termijn. De in de aanmaning genoemde uiterste inlevertermijn is verlengd tot 1 februari 2014, maar ook voor die datum heeft eiseres geen aangifte ingediend. Met betrekking tot het gestelde uitstel ná

1 februari 2014 heeft eiseres geen bewijsstukken overgelegd, zodat de rechtbank van oordeel is dat eiseres tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uiterste inleverdatum is verlengd tot een periode ná 1 februari 2014. Eiseres heeft daarom niet de vereiste aangifte gedaan. De aangifte die eiseres op 30 maart 2015 tijdens de bezwaarfase heeft ingediend, kan niet gelden als de vereiste aangifte (vergelijk

HR 28 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1333).

13. Eiseres stelt dat zij vanwege de inval en de inbeslagname van de administratie door de FIOD op 23 mei 2013 niet in de gelegenheid was om tijdig een juiste aangifte in te dienen. De rechtbank begrijpt de stelling van eiseres aldus dat zij zich beroept op overmacht. Dit beroep kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Zonder nadere toelichting van eiseres, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe deze inbeslagname eiseres heeft belemmerd (tijdig) aangifte IB/PVV 2012 te doen, temeer nu eiseres in de bezwaarfase een nihilaangifte heeft ingediend en in beroep stelt dat van deze aangifte kan worden uitgegaan. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat haar met betrekking tot het niet doen van aangifte over 2012 geen enkel verwijt treft.

14. Nu eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan dient – ingevolge artikel 27e, eerste lid, van de AWR – de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard. Dat betekent dat de aanslag geacht wordt juist te zijn, tenzij eiseres overtuigend aantoont dat deze tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Redelijke schatting

15. De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder evenwel niet van zijn verplichting om door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De belastingaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting (zie onder meer HR 29 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5466). Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een belastingaanslag naar willekeur wordt vastgesteld. Als de door de inspecteur gebruikte gegevens kunnen worden geaccepteerd als basis voor de redelijke schatting, ligt het op de weg van belanghebbende om, voor zover hij de juistheid van die gegevens of de juistheid anderszins van de schatting van de inspecteur betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).

16. In het kader van de redelijke schatting heeft verweerder het volgende naar voren gebracht. Verweerder acht aannemelijk dat eiseres (al dan niet samen met haar echtgenoot) de beschikkingsmacht heeft over enkele offshore vennootschappen en dat eiseres betrokken is geweest bij de inrichting/advisering van een of meerdere woonprojecten van deze vennootschappen op Bonaire. Verweerder gaat ervan uit dat eiseres uit deze werkzaamheden inkomsten heeft genoten. In 2011 zijn van deze vennootschappen bedragen ontvangen op ING bankrekeningnummer [001] (ten name van eiseres) tot een bedrag van in totaal € 280.752,83 en op de gezamenlijke ABN AMRO-bankrekening van eiser en zijn echtgenote (rekeningnummer [002] ) een bedrag van € 19.925. Volgens verweerder betreffen de ontvangsten in 2011 voor een deel vooruit ontvangen bedragen die betrekking hebben op werkzaamheden in 2012. Verder is volgens verweerder sprake van een aanmerkelijk belang van eiseres in de Stichting [D] , zodat het volgens verweerder redelijk is het inkomen te schatten op een gebruikelijk loon van € 42.000. Tot slot heeft verweerder erop gewezen dat op de bankrekening van eiseres in 2012 een bedrag van € 13.240 aan muntgeld contant is gestort dat direct na storting weer contant is opgenomen. Dit wijst volgens verweerder ook op (belaste) inkomsten. De verklaring van eiseres dat deze opnamen verband houden met wisselactiviteiten, acht verweerder niet aannemelijk.

Daarnaast stelt verweerder dat uit een analyse van twee privé-bankrekeningen van eiseres en haar echtgenoot volgt dat in 2012 ten minste een bedrag van € 57.712 (€ 55.836 + € 1.876) aan levensonderhoud is besteed. Onduidelijk is op welke wijze is voorzien in dit levensonderhoud, aldus verweerder. Verweerder heeft het voordeel uit sparen en beleggen geschat op € 4.480. Dit voordeel is door verweerder vastgesteld op basis van de bij hem bekende informatie over het vermogen van eiseres en haar echtgenoot op de peildatum 1 januari 2012.

17. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de schatting van het inkomen uit sparen en beleggen, zodat de rechtbank gelet op de gegeven toelichting van verweerder op de schatting op dit punt redelijk acht. Ten aanzien van het inkomen uit werk en woning overweegt de rechtbank het volgende. Verweerders stelling met betrekking tot het gebruikelijk loon kan niet slagen. Zonder nadere toelichting - welke ontbreekt - valt niet in te zien hoe eiseres aandeelhouder kan zijn van een stichting. De enkele verklaring ter zitting van verweerder dat het zo in het systeem staat is daartoe volstrekt onvoldoende. Ter zitting heeft de echtgenoot van eiseres erkend dat hij, en in beperktere mate ook zijn echtgenote, in 2011 en 2012 werkzaamheden hebben verricht ten behoeve van projecten op Bonaire. Ook in het hoorgesprek heeft de echtgenoot van eiseres verklaard dat de werkzaamheden van eiseres bestonden uit het helpen bij de inrichting en de keuze van het meubilair van een woningen op Bonaire. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht aangenomen dat hier een vergoeding tegenover staat. Het door verweerder in 2012 hiervoor in aanmerking genomen bedrag bedraagt € 50.000. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat eiseres en haar echtgenoot in 2012 tot een bedrag van € 57.712 uitgaven hebben gedaan voor levensonderhoud. Door de echtgenoot van eiseres zijn voor het jaar 2012 geen belaste inkomsten aangegeven. Hoewel er ook sprake is van het interen op het banksaldo heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de grenzen van de redelijkheid niet overschreden door de belaste inkomsten uit werk en woning van eiseres in 2012 te schatten op een bedrag van € 50.000. Daartegenover heeft eiseres, met hetgeen zij heeft aangevoerd, niet doen blijken dat de belastingaanslagen tot onjuiste bedragen zijn vastgesteld. Eiseres heeft op geen enkele wijze inzicht gegeven in het werkelijke inkomen en vermogen dat haar en haar echtgenoot ter beschikking stond. Het beroep gericht tegen de belastingaanslagen IB/PVV en ZVW is daarom ongegrond.

Belastingrente

18. Eiseres heeft tegen de in rekening gebrachte belastingrente geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Dit betekent dat ook de beroepen inzake de beschikkingen belastingrente ongegrond moeten worden verklaard.

Boete

19. Verweerder heeft, ingevolge artikel 67a van de AWR en paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, aan eiseres een verzuimboete van

€ 226 opgelegd omdat eiseres niet tijdig de vereiste aangifte IB/PVV 2012 heeft ingediend.

Deze boete is naar het oordeel van de rechtbank terecht opgelegd. Eiseres stelt, naar de rechtbank haar begrijpt, dat sprake was van afwezigheid van alle schuld (avas) omdat zij, vanwege de inslagneming van de administratie door de FIOD, niet in de gelegenheid was om tijdig een juiste aangifte in te dienen. Deze beroepsgrond kan niet slagen. Nu eiseres is aangemaand en herinnerd de aangifte in te dienen en eiseres desondanks niet vóór de genoemde datum aangifte heeft gedaan, is zij in verzuim. Van een verlenging van de uiterste inleverdatum na 1 februari 2014 is niets gebleken. Temeer daar eiseres stelt dat moet worden uitgegaan van een inkomen van nihil stond de inbeslagneming van stukken niet aan de indiening van de aangifte in de weg. Indien en voor zover toch sprake zou zijn van bewijsnood komt dit voor rekening en risico van eiseres. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiseres geen enkel verwijt treft met betrekking tot het niet tijdig doen van de aangifte. Van avas is daarom geen sprake. De rechtbank acht de opgelegde boete van € 226 passend en geboden.

20. Wel dient de boete te worden verminderd in verband met een overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn waarbinnen de behandeling van het bezwaar en het beroep moet plaatsvinden bedraagt twee jaar. Eiseres is voor het eerst gewezen op de mogelijke oplegging van een boete in de herinnering van 29 mei 2013. De termijn eindigt met het doen van deze uitspraak door de rechtbank. Op dat moment zijn ruim vijf jaren verstreken sinds de bekendmaking van de boete. Hiermee is de redelijke termijn overschreden met meer dan twee jaar. Gelet daarop zal de rechtbank de boete verminderen met 20% tot € 180.

Slotsom

21. Gelet op het voorgaande dient het beroep inzake de boete gegrond te worden verklaard en ongegrond voor zover het de belastingaanslagen betreft.

22. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zaken van eiser en zijn echtgenote als samenhangende zaken te beschouwen, nu voor beiden geldt dat zij geen aangifte hebben gedaan en gesteld wordt dat dit als gevolg van de inval van de FIOD niet mogelijk was. Weliswaar is in beide zaken een andere correctie aangebracht, maar in beide heeft verweerder de inkomens- en vermogenspositie van beiden over 2011 en 2012 aan de correctie ten grondslag gelegd. In de stukken van haar echtgenoot heeft deze ook de argumenten met betrekking tot de zaken van eiseres naar voren gebracht. De werkzaamheden van de gemachtigde in de onderhavige zaken zijn daarom naar het oordeel van de rechtbank als nagenoeg identiek te beschouwen. De rechtbank kent daarom van de totale proceskostenvergoeding de helft, zijnde € 501, toe aan eiser en de helft aan zijn echtgenote.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond voor zover het de aanslagen IB/PVV en ZVW betreft en gegrond voor zover het de boete betreft;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de boetebeschikking;

- vermindert de boete tot € 180;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 501;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en

mr. P.J. Tikken, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 11 juni 2018

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.