Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-04-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2879, 19/00178
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-04-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2879, 19/00178
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 7 april 2020
- Datum publicatie
- 17 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:2879
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:361, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:26
- Zaaknummer
- 19/00178
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Tijdigheid navorderingsaanslag. Verlenging termijn in verband met op grond van becon-regeling verleend uitstel. Oplopende schuld aan vennootschap. Nieuw feit? Winstuitdeling? Vergrijpboete.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/00178
uitspraakdatum: 7 april 2020
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 januari 2019, nummer AWB 17/4238,
in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft over het jaar 2010 aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Tegelijkertijd is bij afzonderlijke beschikkingen een vergrijpboete opgelegd en heffingsrente in rekening gebracht.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de boete verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Daar is de zaak gelijktijdig behandeld met de zaak, bekend onder nr. 19/00179. Tijdens de zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgedragen en samen met bijlagen overhandigd aan de inspecteur en het Hof. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is plastisch chirurg en houdt alle door Stichting [A] uitgegeven certificaten van aandelen in [B] B.V. Deze stichting houdt alle aandelen van [B] B.V. (hierna: de BV).
De BV is enig aandeelhouder van [C] B.V., de werkmaatschappij van waaruit de werkzaamheden in het kader van plastische chirurgie plaatsvinden. De BV en [C] B.V. vormen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Daarnaast houdt de BV alle aandelen in [D] GmbH, gevestigd te [E] , Duitsland.
Schuldpositie
In de toelichting op de geconsolideerde jaarrekening over het jaar 2010 van de BV is onder de vorderingen de post “rekening-courant directie” opgenomen. Het saldo hiervan bedraagt per 31 december 2010 € 578.414. Als toelichting is vermeld:
“Dit betreft een gedurende het boekjaar 2008 verstrekt krediet in rekening-courant aan de heer [X] met een maximum van € 500.000. Deze is ultimo 2010 middels een rekening-courantovereenkomst geformaliseerd. Het rentepercentage bedraagt 5%. De overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd. Beide partijen hebben de intentie om de hoogte van de kredietfaciliteit jaarlijks te beoordelen en te verkleinen.
De schuldenaar verstrekt de volgende zekerheden:
a. zolang kredietnemer het krediet genoemd onder artikel 1, of het resterende gedeelte daarvan, met rente en eventuele kosten niet aan kredietgever volledig heeft afgelost, verplicht hij zich om het thans aan hem toebehorend onroerend goed gelegen aan de [a-straat 1] te [Z] 6971 CD (…) zonder schriftelijke toestemming van kredietgever geheel noch ten dele in huurkoop te geven, te ruilen, te schenken of op andere wijze te vervreemden, te verhuren, te verpachten of op enigerlei wijze in gebruik te geven, dan wel met hypotheek of andere zakelijke rechten te bezwaren. Vorenstaande is niet van toepassing bij ten tijde van het aangaan van deze overeenkomst reeds gevestigde hypothecaire of andere zakelijke rechten;
b. kredietnemer verplicht zich om op eerste vordering van kredietgever onder de gebruikelijke voorwaarden, te hare behoeve hypotheek te vestigen op het hiervoor onder a bedoelde onroerende goed, zulks ter zekerheid voor de voldoening van al hetgeen kredietgever van kredietnemer te vorderen mocht hebben zulks tot het bedrag van genoemde schuld of het resterende bedrag daarvan, vermeerderd met 10% daarvan voor rente en kosten.”
Onder de langlopende vorderingen is bij de BV de post “Hypothecaire lening u/g directie” opgenomen voor een bedrag van € 225.000. Als toelichting is vermeld:
“Dit betreft een gedurende het boekjaar 2008 verstrekte lening aan de heer [X] met een hoofdsom van € 225.000. Deze is ultimo 2010 middels een leningsovereenkomst geformaliseerd. Het rentepercentage bedraagt 5%. De overeenkomst kent een looptijd van 10 jaren. Gedurende deze looptijd is geen aflossing verschuldigd. (…).”
Hierbij word dezelfde zekerheid vermeld als bij de “rekening-courant directie”.
In de enkelvoudige balans van de BV over het jaar 2010 is over beide schuldposities opgemerkt dat geen afspraken omtrent aflossing en zekerheden zijn gemaakt tussen belanghebbende en de BV.
In een memo van belanghebbende gericht aan de inspecteur van 2 december 2015 heeft belanghebbende onder meer geschreven dat met betrekking tot zijn schulden aan de BV mondelinge afspraken zijn gemaakt die tot dan toe nog niet schriftelijk zijn vastgelegd, hoewel diverse adviseurs dat eerder al hadden aangeraden.
Het verloop van de schuldpositie van belanghebbende bij de BV van 2005 tot en met 30 juni 2015 is als volgt (bedragen in euro’s):
Jaar |
saldo langlopende schuld |
saldo rekening-courant |
totaal |
Rente |
2005 |
133.001 |
5.259 |
||
2005 |
353.334 |
353.334 |
11.733 |
|
2006 |
386.598 |
386.598 |
18.047 |
|
2007 |
476.851 |
476.851 |
19.883 |
|
2008 |
225.000 |
479.366 |
704.366 |
27.833 |
2009 |
225.000 |
407.891 |
632.891 |
33.077 |
2010 |
225.000 |
578.414 |
803.414 |
37.976 |
2011 |
225.000 |
801.166 |
1.026.166 |
45.045 |
2012 |
596.253 |
1.093.747 |
1.690.000 |
66.550 |
2013 |
596.253 |
1.785.771 |
2.382.024 |
99.341 |
2014 |
596.253 |
2.576.221 |
3.172.474 |
125.781 |
30 juni 2015 |
596.253 |
2.991.469 |
3.587.722 |
80.475 |
Belanghebbende en de BV vallen vanaf 1 september 2011 onder het convenant van de toenmalig gemachtigde [F] BV (hierna: [F] ) te [G] met de inspecteur.
Op 29 april 2012 heeft [F] namens belanghebbende de aangifte IB/PVV 2010 ingediend. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 73.486. Belanghebbende heeft volgens de aangifte een salaris van de BV genoten van € 140.000 waarop € 62.377 aan loonheffing is ingehouden en hij heeft € 20.399 aan alimentatie aan zijn ex-echtgenote betaald. Verder heeft hij kosten van levensonderhoud in aftrek gebracht voor drie bij zijn ex-echtgenote verblijvende kinderen. De WOZ-waarde van de eigen woning bedraagt € 892.000 waarop een hypotheekschuld van € 850.000 rust. De eigen woningrente bedraagt € 47.001.
De inspecteur heeft de aangifte IB/PVV 2010 behandeld als een aangifte afkomstig van een convenantklant. Met dagtekening 13 december 2012 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2010 conform de ingediende aangifte vastgesteld.
Op 4 juni 2013 heeft de BV de aangifte vennootschapsbelasting 2011 ingeleverd. In die aangifte zijn twee vorderingen op belanghebbende opgenomen, te weten onder de financiële vaste activa een bedrag van € 225.000 en onder de vorderingen een bedrag van € 801.166. Tijdens de behandeling van de aangifte vennootschapsbelasting 2011 is de schuldpositie van belanghebbende aan de orde gekomen.
Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur met dagtekening 31 januari 2017 aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.486 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 803.414. Dat laatste bedrag betreft de som van de rekening-courantschuld van € 578.414 en de lening van € 225.000 van belanghebbende aan de BV (hierna samen: de schuld aan de BV), die de inspecteur als uitdeling in aanmerking genomen heeft. Voorts is bij beschikking een vergrijpboete van 50% (€ 100.000) aan belanghebbende opgelegd en hem € 40.686 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Vanaf 30 januari 2017 is [F] geen gemachtigde meer van belanghebbende. Met dagtekening 8 maart 2017 heeft de nieuwe gemachtigde [H] , namens belanghebbende bezwaar ingediend en op 11 april 2017 heeft hij het bezwaar gemotiveerd.
Op 21 december 2017 heeft [I] van [J] Advocaten zich als nieuwe gemachtigde van belanghebbende gemeld.
Tot de stukken van het geding behoren:
- een uitdraai uit het Aanslag Belastingen Systeem (ABS) van de belastingdienst. Hierin is opgenomen dat op grond van de becon-regeling op 21 april 2011 om uitstel van de indiening van belanghebbendes aangifte IB/PVV 2010 is verzocht en dat uitstel is verleend tot 1 mei 20121;
- een uitdraai uit ABS waarin staat dat [F] het beconnummer [00000] heeft2;
- een uitdraai uit de applicatie Fiscale Afspraken Aanslag (FAA) van de Centrale Verwerking Uitstelregeling van de belastingdienst. Hierin is opgenomen dat aan de belastingconsulent met beconnummer [00000] , [K] (dat is [F] na naamswijziging), voor 1.087 belastingaangiften 2010 uitstel voor de indiening is verleend. Tevens is daarin opgenomen dat voor de indiening van de aangifte IB/PVV 2010 van belanghebbende uitstel tot 1 mei 2012 is verleend en dat de aangifte op 29 april 2012 is binnengekomen.3
3 Geschil
In geschil is of:
- -
-
de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 tijdig is opgelegd;
- -
-
er sprake is van een nieuw feit op basis waarvan nagevorderd kan worden;
- -
-
terecht en tot het juiste bedrag een uitdeling in aanmerking is genomen;
- -
-
de boete terecht is opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend, de inspecteur bevestigend. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en van de navorderingsaanslag, de boete en de rentebeschikking.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.