Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-04-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2880, 19/00179

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-04-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2880, 19/00179

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
7 april 2020
Datum publicatie
17 april 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:2880
Formele relaties
Zaaknummer
19/00179

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Ontvankelijkheid beroep. Termijnoverschrijding. Verschoonbaar? Bewijslastverdeling tijdige terpostbezorging in boetezaken. Omdat beroepschrift is ingediend vóór 1 augustus 2019 zijn oude bewijsregels van toepassing (vgl. ECLI:NL:HR:2019:1102).

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/00179

uitspraakdatum: 7 april 2020

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 januari 2019, nummer AWB 17/6368,

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft op 26 april 2017 over het jaar 2011 aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.605 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 177.707. Tegelijkertijd is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd van € 22.000 en is € 8.224 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij brief van 9 juni 2017, bij de inspecteur binnengekomen op 14 juni 2017, heeft belanghebbende hiertegen bezwaar ingediend. De inspecteur heeft bij brief van 1 september 2017 uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar tevens aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering. In de brief van 1 september 2017 heeft de inspecteur dit verzoek afgewezen.

1.4.

Belanghebbende heeft op de brief van 1 september 2017 gereageerd bij brief van 11 oktober 2017. Deze brief is volgens de inspecteur op 9 november 2017 door hem ontvangen en ter behandeling doorgestuurd naar de Rechtbank waar deze op 23 november 2017 is binnen gekomen. De Rechtbank heeft de brief aangemerkt als een op 9 november 2017 ingediend beroepschrift.

1.5.

De Rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 11 januari 2018 gevraagd waarom het beroep te laat is ingesteld. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brieven van 19 en 22 januari 2018, door de Rechtbank ontvangen op respectievelijk 23 en 25 januari 2018.

1.6.

De Rechtbank heeft het beroep, voor zover het is gericht tegen de uitspraken op bezwaar en tegen de beslissing tot afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Rechtbank de griffier opgedragen het beroepschrift door te sturen aan de inspecteur ter behandeling als bezwaarschrift tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Daar is de zaak gelijktijdig behandeld met de zaak, bekend onder nr. 19/00178. Tijdens de zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgedragen en samen met bijlagen overhandigd aan de inspecteur en het Hof. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Voor het procesverloop verwijst het Hof naar hetgeen is opgenomen onder “Ontstaan en loop van het geding”.

2.2.

Op 11 januari 2019 stuurt belanghebbende een brief naar de inspecteur waarin hij nogmaals bezwaar maakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2011. Hij stelt dat hij pas tijdens de zitting van de Rechtbank van 10 januari 2019 de navorderingsaanslag (voor het eerst) ontvangen heeft en dat daarom pas dan de bezwaartermijn is gaan lopen.

2.3.

Bij brief van 15 maart 2019 reageert de inspecteur op de brief van 11 januari 2019 (met als aanhef: “voorgenomen uitspraak op bezwaar 2011”). Hij stelt dat al eerder, in 2017, bezwaar is gemaakt en dat de navorderingsaanslag op of rond 26 april 2017 (dagtekening belastingaanslag) op de voorgeschreven wijze aan belanghebbende is bekend gemaakt. Als bewijs daarvoor voegt hij een aantal bescheiden bij, waaronder een “rapport datum verzending”.

2.4.

Met dagtekening 23 maart 2019 doet de inspecteur uitspraak op bezwaar. Hij merkt daarbij de brief met dagtekening 11 oktober 2017, overeenkomstig de beslissing van de Rechtbank, aan als bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. De brief van 11 januari 2019 merkt hij aan als aanvulling op dit bezwaar. In de uitspraak verklaart de inspecteur het bezwaar vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk. Ter zitting bij het Hof is gebleken dat tegen deze uitspraak beroep is ingesteld bij de Rechtbank.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of het beroep bij de Rechtbank ontvankelijk is en zo ja, of het bezwaar ontvankelijk is en zo ja, of de navorderingsaanslag en de boete tijdig zijn opgelegd en zo ja, of de navorderingsaanslag en de boete terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

3.2

Belanghebbende beantwoordt de eerste twee vragen bevestigend en de overige vragen ontkennend. Hij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de bestreden navorderingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente.

3.3.

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen in tegenovergestelde zin en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Ten aanzien van de proceskosten

6 Beslissing