Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-04-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3267, 19/00903

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-04-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3267, 19/00903

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
21 april 2020
Datum publicatie
24 april 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:3267
Formele relaties
Zaaknummer
19/00903

Inhoudsindicatie

De opbrengstlimiet is bij de heffing van de rioolheffing niet geschonden. De BAG-administratie is niet bepalend voor de in de heffing te betrekken onroerende zaken. Het Hof acht aannemelijk dat geen sprake is van begunstigend beleid ten aanzien van garageboxen die mogelijk wel zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering, maar niet in de heffing zijn betrokken. In het onderhavige jaar stond het de gemeente vrij om bij investeringen waarop annuïtair wordt afgeschreven een historisch bepaald rentepercentage te hanteren. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel in verband met de vrijstelling van de rioolheffing van kerkgebouwen, die niet uitsluitend dienen tot openbare eredienst, slaagt niet.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 19/00903

Uitspraakdatum: 21 april 2020

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 28 mei 2019, nummer LEE 17/3838, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De (rechtsvoorganger van de) heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 aanslagen in de rioolheffing opgelegd voor een bedrag van in totaal € 208.386.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de (rechtsvoorganger van de) heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de opgelegde aanslagen gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 28 mei 2019 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2020 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] RT als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [B] , alsmede mr. [C] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [D] .

1.7

De heffingsambtenaar heeft een pleitnota voorgelezen en overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is een woningcorporatie (toegelaten instelling). Zij was bij het begin van het belastingjaar 2014 genothebbende krachtens eigendom van de in de gemeente [E] gelegen 680 percelen ter zake waarvan bij de onderhavige aanslagen rioolheffing is geheven.

2.2

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen. Hierbij heeft belanghebbende diverse stukken bij de heffingsambtenaar opgevraagd ter verkrijging van inzicht in de geraamde baten en lasten die ten grondslag liggen aan de (tarieven van de) rioolheffing voor het jaar 2014.

2.3

Volgens de begroting van de gemeente [E] voor het jaar 2014 bedragen de ter zake van de rioolheffing geraamde baten € 1.316.756. Dit bedrag bestaat uit een opbrengst van € 1.212.929,10 voor woningen (uitgaande van een tarief van € 306,45), € 23.444,19 voor eenheden (uitgaande van een tarief van € 153,23), € 65.580,30 voor niet-woningen (uitgaande van een tarief van € 306,45) en € 14.802,34 voor niet-woningen laag tarief (uitgaande van een tarief van € 91,94).

2.4

De ter zake van de rioolheffing geraamde lasten bedragen volgens de oorspronkelijke begroting van de gemeente [E] € 1.312.225 – naar het Hof begrijpt € 1.312.226 in de latere stukken – verhoogd met het verschil (afgerond € 4.530) tussen dit bedrag en de geraamde baten. Aldus bedragen de geraamde lasten in totaal € 1.316.756. Dit verschil van € 4.530 wordt volgens de begroting gedoteerd aan de egalisatiereserve riolering. Tijdens de beroepsprocedure is aan het licht gekomen dat bij de begroting een rekenfout van € 321 is gemaakt en dat de geraamde lasten daarom € 1.311.905 dienen te bedragen, zodat het verschil tussen dit bedrag en de geraamde baten € 4.851 bedraagt.

2.5

Tot de geraamde lasten behoort een bedrag van € 703.874,20 aan kapitaallasten. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 257.558,56 aan afschrijvingskosten en een bedrag van

€ 446.315,64 aan rentekosten. Volgens de door de heffingsambtenaar ter zitting van de Rechtbank overgelegde activastaat wordt op een tweetal investeringen lineair afgeschreven. Ten aanzien van deze investeringen is het omslagrentepercentage gehanteerd waarvan de berekening wordt beschreven in de Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente [E] (de Financiële Verordening). De overige investeringen op de activastaat worden annuïtair afgeschreven. Hiervoor is ten aanzien van de rentekosten een rentepercentage gehanteerd dat gelijk is aan de rente die gehanteerd werd op het moment dat de investeringen gedaan zijn. Volgens de activastaat varieert dit rentepercentage, afhankelijk van het jaar waarin de investering is gedaan, van 6,5%, 6%, 5% tot 4%.

2.6

Tijdens het in de bezwaarfase gehouden hoorgesprek is namens belanghebbende gevraagd: “Met welk rentepercentage wordt gerekend bij de kapitaallasten riolering?”. Hierop is namens de heffingsambtenaar geantwoord: “Het rentepercentage dat in 2014 is gebruikt bij het berekenen van de kapitaallasten is afhankelijk van de rente voor langlopende leningen in het jaar van investeren en varieert, afhankelijk van het jaar van investering van 6, 5, 4 tot 1,1 %.”.

2.7

In artikel 7 van de Financiële Verordening is bepaald: “De omslagrente voor de rentetoerekening aan de activa wordt bepaald door het rentetotaal van de uitstaande leningen en de bij begroting vastgestelde gecalculeerde rente over het eigen vermogen en de voorzieningen.”.

2.8

De gemeenteraad van de gemeente [E] heeft op 4 november 2013 de Verordening op de heffing en de invordering van een rioolheffing in de gemeente [E] 2014 (hierna: de Verordening rioolheffing 2014) vastgesteld.

2.9

De gemeente [E] heeft met ingang van 2016 kerken niet langer vrijgesteld van de rioolheffing. In het desbetreffende raadsvoorstel van 2 november 2015 is hierover opgenomen:

Daarnaast stellen we voor het artikel over de vrijstellingen te laten vervallen. Dit betrof de vrijstelling voor eigendommen van de gemeente met een publieke taak, eigendommen uitsluitend voor openbare erediensten en gesubsidieerde onderwijs gebouwen. De VNG attendeert erop dat het vrijstellingsartikel strijdig is met het gelijkheidsbeginsel.”.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of de aanslagen in de rioolheffing terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:

- Is bij de heffing van rioolheffing de opbrengstlimiet van artikel 228a van de Gemeentewet overschreden?

- Is bij de totstandkoming van de Verordening rioolheffing 2014 het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijke (lagere) wetgeving geschonden?

- Is de Verordening rioolheffing 2014 in strijd met artikel 9 van de Richtlijn 2000/60/EG van het Europees parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (de Kaderrichtlijn water, hierna: de KRW)?

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de bestreden aanslagen.

3.3

De heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing