Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4216, 18/00555 t/m 18/00557
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4216, 18/00555 t/m 18/00557
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 3 juni 2020
- Datum publicatie
- 12 juni 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:4216
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:2866, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 18/00555 t/m 18/00557
Inhoudsindicatie
VPB. Van bank verkregen financiering is door vennootschap gebruikt voor verstrekken leningen aan haar aandeelhouder. Niet doorberekenen door bank in rekening gebrachte kosten renteswap. Verkapte winstuitdeling?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 18/00555 tot en met 18/00557
uitspraakdatum: 3 juni 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almelo (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 juni 2018, nummers AWB 16/5077, AWB 16/5078 en AWB 16/6391, ECLI:NL:RBGEL:2018:2866, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend en is een vergrijpboete opgelegd.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag Vpb opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag Vpb opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een vergrijpboete opgelegd.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag over het jaar 2010 verminderd naar een belastbaar bedrag van € 473.859 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. De vergrijpboete is verminderd tot nihil.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag voor het jaar 2011 verminderd naar een belastbaar bedrag van € 490.197 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag voor het jaar 2012 verminderd naar een belastbaar bedrag van € 432.704 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De vergrijpboete is verminderd tot nihil.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep voor het jaar 2010 ongegrond, en de beroepen voor de jaren 2011 en 2012 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar voor de jaren 2011 en 2012 van de Inspecteur vernietigd, de aanslag voor het jaar 2011 verminderd naar een belastbaar bedrag van € 474.678 en de aanslag voor het jaar 2012 verminderd naar een belastbaar bedrag van € 401.665. Voorts heeft de Rechtbank de beschikkingen heffingsrente en belastingrente over de jaren 2011 en 2012 dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de Inspecteur beantwoord.
Belanghebbende heeft ter zake van haar hoger beroep een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Inspecteur heeft ter zake van zijn incidentele hoger beroep een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2 Vaststaande feiten
Op 16 december 2004 koopt [A] (hierna: [A] ) samen met zijn partner, [B] (hierna: [B] ), het landgoed “ [C] ” (hierna: het landgoed) te Laren. Het landgoed bestaat uit een vrijstaand woonhuis en andere opstallen, tuin, erf en weiland. [A] is voor twee derde deel onverdeeld eigenaar van het landgoed en [B] voor een derde deel.
Op 31 maart 2006 richt [A] belanghebbende op en brengt de economische eigendom van het tot het landgoed behorende vrijstaande woonhuis met tuin en erf, ter grootte van ongeveer 1 hectare, in belanghebbende in. [A] is sinds de oprichting enig aandeelhouder van belanghebbende.
Op 21 december 2007 verkrijgt [B] een vergunning voor de bouw van een herenboerderij met bijgebouwen op een deel van het landgoed dat tot het privévermogen van [A] en [B] behoort.
Bij overeenkomst van 2 januari 2008 leent belanghebbende aan [A] en [B] een bedrag van € 252.500 in het kader van de financiering van de onder 2.3. bedoelde herenboerderij met bijgebouwen (hierna: de herenboerderij) op het landgoed. De overeenkomst kent onder meer de volgende voorwaarden:
– de lening is aangegaan voor onbepaalde tijd;
– de lening behoeft niet te worden afgelost voordat schuldeiser teruggave van de geleende som vordert;
– de lening is te allen tijde opeisbaar;
– schuldenaar is te allen tijde bevoegd tot gehele of gedeeltelijke aflossing op de geleende som;
– de rente bedraagt 4%.
Op 17 juli 2008 accepteert belanghebbende een financieringsvoorstel van [de a-bank] . Het financieringsvoorstel omvat een investeringskrediet van € 1.900.000 met een looptijd van circa twee jaar. Het investeringskrediet dient ter financiering van de nieuw te bouwen herenboerderij, gedurende de bouwperiode. Het financieringsvoorstel voorziet tevens in een tweetal geldleningen, te weten een lening met een hoofdsom van € 774.865 met een looptijd van twintig jaar (maandelijkse aflossing € 3.335) en een aflossingsvrije lening van € 1.200.000 met een looptijd van tien jaar. Na realisatie van de herenboerderij wordt het investeringskrediet omgezet in de twee genoemde leningen. De rente voor zowel het investeringskrediet als voor beide leningen is gelijk aan de 1-maands Euribor vermeerderd met een opslag van één procentpunt.
Belanghebbende mag het investeringskrediet en de geldleningen op grond van het financieringsvoorstel uitsluitend gebruiken voor investeringen met betrekking tot de realisatie van de herenboerderij op het landgoed. Het financieringsvoorstel bepaalt verder dat belanghebbende aan een aantal verstrekkingsvoorwaarden dient te voldoen, alvorens [de a-bank] kan overgaan tot het verstrekken van de gevraagde financiering. Een van deze verstrekkingsvoorwaarden betreft de voorwaarde dat het renterisico volledig is afgedekt door de inzet van off balance sheet instrumenten.
Bij brief van 30 juli 2008 bevestigt [de a-bank] aan belanghebbende de op 17 juli 2008 gesloten renteswapovereenkomst (het off balance sheet instrument). De renteswapovereenkomst dient ter afdekking van het renterisico op de door belanghebbende bij [de a-bank] opgenomen geldleningen en kent de volgende voorwaarden:
– de ingangsdatum is 1 december 2009;
– de einddatum is 1 december 2019;
– het nominale bedrag waar de rente swap op ziet is variabel en start op € 1.900.000 en neemt met € 3.335 per maand af tot € 1.509.805;
– belanghebbende betaalt aan [de a-bank] vanaf 4 januari 2010 maandelijks een vaste rente van 5% over het nominale bedrag;
– [de a-bank] betaalt aan belanghebbende vanaf 4 januari 2010 maandelijks een variabele rente gelijk aan de 1-maands Euribor.
Bij overeenkomst van 2 januari 2009 leent belanghebbende aan [A] en [B] , in aanvulling op de op 2 januari 2008 verstrekte lening, een aanvullend bedrag van € 2.032.500 in het kader van de financiering van de herenboerderij. De overeenkomst kent onder meer de volgende voorwaarden:
– de lening is aangegaan voor onbepaalde tijd;
– een bedrag van € 1.485.000 behoeft niet te worden afgelost voordat schuldeiser teruggave van de geleende som vordert;
– een bedrag van € 800.000 dient te worden afgelost in maandelijkse termijnen van € 3.335 per maand;
– de lening is te allen tijde opeisbaar;
– de schuldenaar is te allen tijde bevoegd tot gehele of gedeeltelijke aflossing op de geleende som;
– de rente voor de totale lening wordt gesteld op 2,9%.
Bij overeenkomst van 2 januari 2010 leent belanghebbende, in aanvulling op de onder 2.4. en 2.8. genoemde overeenkomsten, een aanvullend bedrag van € 850.000 aan [A] en [B] in het kader van de financiering van de eerder genoemde herenboerderij. Op het aanvullend geleende bedrag behoeft niet te worden afgelost voordat schuldeiser teruggave van de geleende som vordert. De rente over het totaal verschuldigde bedrag wordt gesteld op 1,9% per jaar. De lening blijft onverminderd direct opeisbaar en de schuldenaar blijft gerechtigd tot boetevrije vervroegde aflossing.
[A] en [B] wonen vanaf 1 juli 2010 in de herenboerderij.
In de jaren 2010, 2011 en 2012 betaalt belanghebbende in verband met de renteswap per saldo de volgende bedragen aan [de a-bank] :
– in 2010 € 85.783;
– in 2011 € 72.502; en
– in 2012 € 83.705.
In het kader van de behandeling van de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2009 verzoekt de Inspecteur bij brief van 25 september 2012 belanghebbende om, onder andere, nadere informatie te verstrekken over de vordering op de aandeelhouder.
Bij brief van 5 oktober 2012 verstrekt belanghebbende de onder 2.4., 2.8. en 2.9. genoemde leningsovereenkomsten aan de Inspecteur.
De Inspecteur legt de definitieve aanslag Vpb voor het jaar 2009, na ontvangst van de gevraagde informatie, zonder correcties op aan belanghebbende.
Vanaf medio 2015 treedt belanghebbende in contact met [de a-bank] over de voor belanghebbende nadelige gevolgen van de renteswapovereenkomst. Met het oog op de nadelige gevolgen van vervroegde aflossingen op de leningen heeft belanghebbende afgezien van extra aflossingen waardoor zij meer rente heeft betaald dan zij zou hebben betaald indien in de renteswapovereenkomst wel rekening zou zijn gehouden met extra aflossingen.
Bij brief van 1 november 2016 beëindigt [de a-bank] de renteswapovereenkomst met ingang van 1 december 2016.
Bij brief van 21 april 2017 dient belanghebbende met betrekking tot de in het kader van de financiering afgesloten renteswapovereenkomst een klacht in bij Klachteninstituut Financiële Dienstverlening.
Op 3 oktober 2017 sluit belanghebbende een vaststellingsovereenkomst met [de a-bank] om het geschil over de renteswapovereenkomst te beëindigen. Op grond van deze overeenkomst vergoedt [de a-bank] een bedrag van € 300.000 aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft de kosten van de renteswapovereenkomst niet doorberekend aan [A] en [B] .
Naar aanleiding van een controle van de aangiften Vpb voor de jaren 2009 tot en met 2012 heeft de Inspecteur de belastbare winst van belanghebbende over de jaren 2010 tot en met 2012 gecorrigeerd in verband met (onder andere) de niet-doorbelaste bedragen genoemd onder 2.11. ter zake van de renteswapovereenkomst.
3 Geschil en standpunten van partijen
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende winstuitdelingen heeft gedaan aan haar enig aandeelhouder door de kosten van de door belanghebbende afgesloten renteswapovereenkomst niet door te berekenen aan [A] en [B] .
Voor het geval de Inspecteur zich op het standpunt stelt dat de door [de a-bank] aan belanghebbende onder 2.4., 2.8. en 2.9. genoemde geldleningen en renteswapovereenkomst als één overeenkomst moeten worden beschouwd, is tussen partijen in geschil of het ontbreken van een nieuw feit, dan wel het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan de door de Inspecteur in de opgelegde aanslagen en navorderingsaanslag aangebrachte correcties ter zake van het niet doorberekenen van de kosten van de renteswapovereenkomst.
Indien het niet doorberekenen van de kosten van de renteswap aangemerkt moet worden als verkapte winstuitdelingen waarover de Inspecteur gerechtigd is om na te vorderen dan wel belastingaanslagen op te leggen, is in incidenteel hoger beroep in geschil of de door [de a-bank] aan belanghebbende betaalde vergoeding in mindering mag worden gebracht op de winstuitdelingen in de jaren 2010 tot en met 2016 zoals de Rechtbank heeft bepaald.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van winstuitdelingen en, voor het geval het Hof tot een ander oordeel komt, dat deze uitdelingen moeten worden toegerekend aan het jaar 2008. Voor zover sprake is van winstuitdelingen, moet de waarde daarvan op nihil worden gesteld omdat belanghebbende ter zake van het afsluiten van de renteswapovereenkomst geen vergoeding aan [de a-bank] heeft betaald. In het geval de Inspecteur de genoemde geldleningen en renteswapovereenkomst als één overeenkomst beschouwt, betoogt belanghebbende primair dat de Inspecteur niet beschikt over het voor navordering vereiste nieuwe feit en dat de Inspecteur bij belanghebbende het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de fiscale gevolgen van de overeenkomsten van geldlening op een juiste wijze zijn verwerkt, zodat de correcties uit dien hoofde niet in stand kunnen blijven. Indien het Hof van oordeel is dat het niet doorberekenen van de kosten van de renteswapovereenkomst moet worden aangemerkt als een winstuitdeling welke opkomt in de jaren 2010 en later, zoals de Rechtbank heeft geoordeeld, is belanghebbende van mening dat de door [de a-bank] betaalde schadevergoeding in mindering dient te komen op de in aanmerking genomen winstuitdelingen overeenkomstig het oordeel van de Rechtbank. Het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur is volgens belanghebbende ongegrond. Voorts doet belanghebbende een beroep op vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten ter zake van het verweer inzake het incidenteel hoger beroep van de inspecteur.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het niet doorberekenen van de kosten van de renteswapovereenkomst moet worden aangemerkt als uitdelingen van winst in de jaren waarin de kosten zijn opgekomen. De Inspecteur stelt zich voorts op het standpunt dat hij over een nieuw feit beschikt op grond waarvan navordering is toegestaan en dat van gewekt vertrouwen geen sprake is zodat hij ook uit dien hoofde bevoegd is het door belanghebbende aangegeven belastbare bedrag te corrigeren met de verkapte winstuitdelingen. In zijn incidenteel hoger beroep stelt de Inspecteur dat, in afwijking van het oordeel van de Rechtbank, de vergoeding van [de a-bank] moet worden toegerekend aan het jaar 2017.