Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4343, 18/00781 tm 18/00797
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4343, 18/00781 tm 18/00797
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 9 juni 2020
- Datum publicatie
- 12 juni 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:4343
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2018:2926, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 18/00781 tm 18/00797
Inhoudsindicatie
BPM: Voor een auto zonder huurverleden kan niet worden van de waarde van een ex-rental bij de bepaling van de afschrijving.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummers 18/00781 tot en met 18/00797
uitspraakdatum: 9 juni 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] h.o.d.n. [Y] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 juli 2018, nummers 17/4132, 17/4133, 17/4154, 17/4156, 17/4160, 17/4164 tot en met 17/4166, 17/4178, 17/4179, 17/4283 tot en met 17/4285, en 17/4393 tot en met 17/4396, ECLI:NL:RBNNE:2018:2926, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Team Auto BPM/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft voor de tijdvakken augustus 2016, september 2016, oktober 2016, november 2016, december 2016 en januari 2017 op aangifte bedragen aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan voor in totaal 17 auto’s.
Nadat per tijdvak tegen het op aangifte voldane bedrag bezwaar was gemaakt, heeft de Inspecteur bij – per tijdvak in één geschrift vervatte – uitspraken op bezwaar de bezwaren voor de tijdvakken augustus 2016, september 2016, oktober 2016, november 2016 en december 2016 gegrond verklaard, hetgeen per tijdvak ter zake van één of meer auto’s heeft geleid tot een teruggaaf van BPM en telkens tot vergoeding van proceskosten ten bedrage van € 492. Het bezwaar gericht tegen de voldoening op aangifte met betrekking tot het tijdvak januari 2017 is bij – in één geschrift vervatte – uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur heeft laatstgenoemd bezwaar tevens aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering en deze verzoeken afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen met de procedurenummers 17/4132, 17/4154, 17/4156, 17/4283 tot en met 17/4285, en 17/4393 tot en met 17/4395 ongegrond verklaard, de beroepen met de procedurenummers 17/4178 en 17/4179 eveneens ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van laatstgenoemde beroepen voor zover deze gericht zijn tegen de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering. Voorts heeft de Rechtbank de beroepen met de procedurenummers 17/4396, 17/4164 tot en met 17/4166, 17/4133 en 17/4160 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd voor zover daarbij in evenvermelde zaken geen belastingrente is vergoed, de te vergoeden belastingrente in deze zaken vastgesteld op respectievelijk € 7 (17/4396), € 5 (17/4164), € 6 (17/4165), € 8 (17/4166), € 6 (17/4133) en € 8 (17/4160), de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van in totaal € 504 (€ 168 voor 17/4396, € 168 voor 17/4164 tot en met 17/4166, € 168 voor 17/4133 en 17/4160) te vergoeden, en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 167 per gegronde zaak (in totaal € 1.002).
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
Bij faxbericht van 24 oktober 2019 heeft de gemachtigde van belanghebbende, [A] (hierna: [A] ), aan het Hof in de onderhavige zaken een pleitnota gestuurd ten behoeve van de aangekondigde zitting van 5 november 2019. Hierop heeft het Hof besloten de zitting van 5 november 2019 te verdagen.
Bij tussenuitspraak van 12 november 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:9786) heeft het Hof [A] en [B] BV geweigerd om bijstand te verlenen aan belanghebbende dan wel hem te vertegenwoordigen in de onderhavige procedure en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om, indien hij dat wenst, binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een andere gemachtigde aan te wijzen voor de verdere procedure. Het Hof heeft in deze tussenuitspraak overwogen dat hij geen kennis neemt van gedingstukken die beledigende opmerkingen bevatten. Het Hof heeft daarom de hiervoor – onder 1.5 – bedoelde pleitnota ter zijde gelegd.
Belanghebbende heeft telefonisch meegedeeld dat hij de zaken zonder gevolmachtigde wil doorzetten.
Bij brief van 1 april 2020 heeft het Hof aan de Inspecteur vragen gesteld. De vragen heeft de Inspecteur bij brief van 6 april 2020 beantwoord. Bij brief van 13 mei 2020 heeft het Hof deze brief aan belanghebbende gestuurd. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij e-mailbericht van 28 mei 2020.
Partijen hebben ermee ingestemd dat het Hof een zitting achterwege laat. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van in totaal 17 auto’s voor de tijdvakken augustus 2016, september 2016, oktober 2016, november 2016, december 2016 en januari 2017 op aangifte bedragen aan BPM voldaan. Belanghebbende heeft telkens tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt.
De Inspecteur heeft bij – per tijdvak in één geschrift vervatte – uitspraken op bezwaar de bezwaren voor de tijdvakken augustus 2016, september 2016, oktober 2016, november 2016 en december 2016 gegrond verklaard, hetgeen per tijdvak ter zake van één of meer auto’s heeft geleid tot een teruggaaf van BPM. In de gevallen waarin teruggaaf van BPM is verleend, houdt dat verband met de omstandigheid dat belanghebbende aangifte heeft gedaan overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur dat ter bepaling van de handelsinkoopwaarde dient te worden uitgegaan van een btw-auto en de Inspecteur bij de uitspraak op bezwaar alsnog is uitgegaan van een marge-auto en om deze reden de handelsinkoopwaarde heeft verminderd met 5 percent. De Inspecteur heeft hierbij geen rente vergoed over de teruggaaf van BPM. De Inspecteur heeft bij elk van voormelde uitspraken op bezwaar per tijdvak op basis van het forfaitaire stelsel een proceskostenvergoeding van € 492 (1 punt voor het bewaarschrift en 1 punt voor het hoorgesprek) aan belanghebbende toegekend.
Uitgesplitst naar auto kan de uitspraak van de Rechtbank, zoals opgenomen in het procesverloop, – voor zover voor de beoordeling in hoger beroep van belang – in het volgende overzicht (cijfers in €) worden weergegeven:
Aangifte |
Auto |
Terug-gaaf bij UOB |
PKV bij UOB (per tijdvak) |
Zaaknr. Rb |
Dictum Rb |
PKV beroep |
Aug. 2016 |
Audi A5 |
- |
492 |
17/4393 |
ongegrond |
|
Aug. 2016 |
Mercedes-Benz |
- |
17/4394 |
ongegrond |
||
Aug. 2016 |
Audi A3 |
- |
17/4395 |
ongegrond |
||
Aug. 2016 |
Land Rover Evoque |
246 |
17/4396 |
gegrond |
167 |
|
Sept. 2016 |
Audi A5 Sportback |
178 |
492 |
17/4164 |
gegrond |
167 |
Sept. 2016 |
Audi A4 Avant |
213 |
17/4165 |
gegrond |
167 |
|
Sept. 2016 |
Audi A6 All road |
321 |
17/4166 |
gegrond |
167 |
|
Okt. 2016 |
Volkswagen Passat |
222 |
492 |
17/4133 |
gegrond |
167 |
Okt. 2016 |
Volkswagen Touran |
289 |
17/4160 |
gegrond |
167 |
|
Nov. 2016 |
Mercedes-Benz |
- |
492 |
17/4132 |
ongegrond |
|
Nov. 2016 |
Audi A6 |
228 |
17/4154 |
ongegrond |
||
Nov. 2016 |
Mazda CX5 |
- |
17/4156 |
ongegrond |
||
Dec. 2016 |
Audi A6 Avant |
- |
492 |
17/4283 |
ongegrond |
|
Dec. 2016 |
Audi Q7 |
577 |
17/4284 |
ongegrond |
||
Dec. 2016 |
Range Rover Sport |
- |
17/4285 |
ongegrond |
||
Jan. 2017 |
Audi A6 Avant |
n-o |
geen |
17/4178 |
ongegrond |
|
Jan. 2017 |
Audi A8 |
n-o |
17/4179 |
ongegrond |
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of: (i) voor de bepaling van de afschrijving dient te worden uitgegaan van een “ex-rental” ook als de betreffende auto geen “ex-rental” is, (ii) het verzoek van belanghebbende om toekenning van een passende rentevergoeding buiten artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (IW) om over de periode van de betaling tot de feitelijke terugbetaling had moeten worden gehonoreerd, (iii) de Rechtbank een te lage proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase heeft toegekend, (iv) van belanghebbende te veel griffierecht is geheven, en (v) belanghebbende recht heeft op vergoeding van rente over het griffierecht.