Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-07-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5699, 20/00453 tm 20/00456 en 20/00506
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-07-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5699, 20/00453 tm 20/00456 en 20/00506
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 juli 2020
- Datum publicatie
- 24 juli 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:5699
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2020:1048, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 20/00453 tm 20/00456 en 20/00506
Inhoudsindicatie
Invordering. Invorderingsrente. Verrekening. Kosten van vervolging.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 20/00453 tot en met 20/00456 en 20/00506
uitspraakdatum: 14 juli 2020
Uitspraak van de voorzieningenrechter op de voet van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en, met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 februari 2020, nummers AWB 19/5774, 19/5776, 19/5777 en 19/5861, ECLI:NL:RBGEL:2020:1048, in het geding tussen belanghebbende en
de ontvanger van de Belastingdienst (hierna: de Ontvanger)
1 Ontstaan en loop van het geding
De Ontvanger heeft aan belanghebbende met dagtekening 27 augustus 2019 een mededeling gestuurd waarin staat dat het openstaande bedrag van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2014 is gewijzigd door een betaling van € 1.000. Hiervan is € 80 afgeboekt op de openstaande kosten. In hetzelfde geschrift heeft de Ontvanger bij beschikking invorderingsrente berekend.
De Ontvanger heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen de invorderingsrente ongegrond verklaard, het bezwaar tegen de verrekening van de betaling met de voorlopige aanslag IB/PVV 2014 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de afgeboekte kosten niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ter zake van de invorderingsrente ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard ter zake van de beroepen over de verrekening en de afgeboekte kosten.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Hangende het hoger beroep heeft belanghebbende bij de voorzieningenrechter van het Hof een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend en daarbij tevens gereageerd op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Aan belanghebbende is met dagtekening 22 januari 2016 een voorlopige aanslag IB/PVV 2014 opgelegd met een te betalen bedrag van € 8.886.
De Ontvanger heeft aan belanghebbende met dagtekening 27 augustus 2019 een mededeling gestuurd waarin staat dat het openstaande bedrag van de voorlopige aanslag IB/PVV 2014 is gewijzigd door een betaling van € 1.000. In hetzelfde geschrift heeft de Ontvanger bij beschikking € 108 invorderingsrente berekend.
De betaling van € 1.000 komt uit een derdenbeslag. Hiervan is € 80 afgeboekt op de openstaande kosten, € 108 afgeboekt op de invorderingsrente en € 812 verrekend met de voorlopige aanslag IB/PVV 2014. Volgens de mededeling is op de voorlopige aanslag IB/PVV 2014 in totaal € 1.767 betaald/verrekend en is het totaal nog openstaande bedrag € 7.119.
3 Geschil
In geschil is of de Ontvanger terecht invorderingsrente in rekening heeft gebracht, of terecht verrekening heeft plaatsgevonden en of belanghebbende kosten van vervolging verschuldigd is geworden.