Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-08-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6639, 19/00801
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-08-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6639, 19/00801
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 25 augustus 2020
- Datum publicatie
- 28 augustus 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:6639
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2019:1870, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1448
- Zaaknummer
- 19/00801
Inhoudsindicatie
Belanghebbende maakt ten aanzien van een tweetal erfpachtrechten, die elk tevens een (terug)kooprecht/recht op heruitgifte in erfpacht inhouden, per afzonderlijk bedrijfsmiddel niet aannemelijk dat de waarde van de gezamenlijke rechten gedurende de looptijd van het desbetreffende erfpachtrecht of per expiratiedatum zou dalen.
Belanghebbende mag daarom gelet op goed koopmansgebruik op de erfpachtrechten niet afschrijven.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 19/00801
uitspraakdatum: 25 augustus 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 mei 2019, nummer LEE 16/2665, ECLI:NL:RBNNE:2019:1870, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/MKB/Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 98.678 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Tevens is de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot vergoeding aan belanghebbende van immateriële schade ten bedrage van € 1.500, is de Inspecteur opgedragen het griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden en is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.024.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (via beeldbellen) plaatsgevonden op 23 juni 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende drijft samen met zijn echtgenote een landbouwonderneming in de vorm van een maatschap (verder: de maatschap). De activiteiten bestaan uit de verbouw van akkerbouwgewassen. De winstverdeling is 50/50.
De vader van belanghebbende heeft bij notariële akte van 30 november 1990 onder meer een aantal percelen landbouwgrond in de gemeenten [A] en [B] , totaal groot 13.89.40 ha, geleverd gekregen. Op 7 december 1990 heeft hij deze percelen landbouwgrond onder voorbehoud van een aan hemzelf toekomend recht van erfpacht verkocht en in eigendom overgedragen aan [C] NV. Bij notariële akte van 7 december 1990 zijn deze percelen landbouwgrond in erfpacht uitgegeven aan de vader van belanghebbende voor de duur van 26 jaar vanaf 30 november 1990, derhalve tot 30 november 2016. In deze akte is in artikel 22 bepaald dat de grondeigenaar aan de erfpachter per de expiratiedatum, naar keuze van de grondeigenaar, een voorstel zal doen om de percelen grond a) opnieuw in erfpacht te verkrijgen, of b) te kopen en in volle eigendom te verwerven tegen 85% van de vrije waarde.
Bij notariële akte van 6 januari 1994 heeft belanghebbende, met toestemming van de grondeigenaar, van zijn vader een deel van het onder 2.2 genoemde erfpachtrecht, met betrekking tot percelen landbouwgrond totaal groot circa 11.29.40 ha, verkregen voor ƒ 131.603 (€ 59.718,84) (hierna: het [C] -erfpachtrecht).
Bij notariële akte van 20 november 2016 zijn de onder 2.3 genoemde percelen – volgens de hierna genoemde akte totaal groot 11.33.63 ha – opnieuw in erfpacht uitgegeven voor de duur van 26 jaar, derhalve tot 30 november 2042, nadat de grondeigenaar – inmiddels rechtsopvolger [D] NV – aan belanghebbende het voorstel had gedaan tot heruitgifte van het [C] -erfpachtrecht en belanghebbende het voorstel had aanvaard, en is dit recht van erfpacht aan belanghebbende geleverd. Blijkens de akte bedraagt de heruitgifteprijs voor het erfpachtrecht 15% van de vastgestelde vrije waarde van de percelen van € 54.000 per hectare/€ 612.216,20 voor het geheel, derhalve € 8.100 per hectare en € 91.824,03 voor het geheel, en de waarde van de blote eigendom van de percelen 70% van evenvermelde vrije waarde van de percelen, derhalve € 37.800 per hectare en € 428.512,12 voor het geheel. De jaarlijkse canon is vastgesteld op 2,6% van de waarde van de blote eigendom en zal jaarlijks worden geïndexeerd. Aan belanghebbende is voorts het (koop)recht gegeven om per het einde van de erfpachtperiode de blote eigendom van de percelen te kopen tegen een waarde van 100/2,6 vermenigvuldigd met de alsdan geldende jaarlijkse canon, maar niet meer dan tegen de vrije waarde. Tevens is een kooprecht opgenomen om in de tussentijd de blote eigendom van de grondeigenaar te kopen.
Belanghebbende heeft bij notariële akte van 2 december 2008 een aantal percelen landbouwgrond in de gemeente [E] totaal groot 19.03.26 ha geleverd gekregen voor een koopsom van € 570.978 (€ 30.000 per hectare). Bij notariële akte van 2 december 2008 heeft belanghebbende deze percelen vervolgens onder voorbehoud van een aan hemzelf toekomend recht van erfpacht tegen een koopsom van € 466.298,70 verkocht en in eigendom overgedragen aan [F] NV. De percelen zijn in erfpacht uitgegeven voor de duur van 30 jaar, derhalve tot 2 december 2038 (hierna: het [F] -erfpachtrecht). In deze akte is in artikel 23 bepaald dat de erfpachter bij het einde van de erfpachtperiode het recht heeft a) de percelen te kopen tegen een koopsom van 85% van de dan geldende vrije marktwaarde van de percelen, of b) de grondeigenaar te verzoeken een voorstel te doen voor heruitgifte in erfpacht.
Belanghebbende heeft aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2011 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.208. Bij de berekening van de winst uit onderneming uit de maatschap heeft belanghebbende onder meer een afschrijving in aanmerking genomen ter zake van het [C] - en het [F] -erfpachtrecht. Deze erfpachtrechten zijn onder de activa op de balans van de maatschap opgenomen met de omschrijving “erfpachtrecht”.
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2011 diverse correcties aangebracht, waaronder het volledige bedrag van de in aanmerking genomen afschrijving op de erfpachtrechten, en de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 110.691.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende ten laste van de winst mag afschrijven op het [C] - en het [F] -erfpachtrecht. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend. Subsidiair doet belanghebbende ter zake van de afschrijving op het [C] -erfpachtrecht een beroep op het vertrouwensbeginsel.