Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8020, 19/01716
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8020, 19/01716
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 6 oktober 2020
- Datum publicatie
- 16 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:8020
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:5207, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:906, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/01716
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting. Verkrijging onroerende zaken. Bedrijfsopvolgingsvrijstelling van toepassing?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/01716
uitspraakdatum: 6 oktober 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 november 2019, nummer AWB 18/6275, ECLI:NL:RBGEL:2019:5207, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Namens belanghebbende is op 15 juni 2018 een bedrag van € 143.100 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.
Belanghebbende heeft hiertegen op 26 juni 2018 bezwaar gemaakt.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze via beeldbellen plaatsgevonden op 2 september 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Op 22 maart 1995 brengt [A] (hierna: [A] ) de door hem gedreven eenmanszaak [B] (hierna: de eenmanszaak) in een besloten vennootschap, genaamd [C] B.V. (hierna: [C] ), in.
Bij de inbreng van de eenmanszaak in [C] draagt [A] alleen de economische eigendom van de tot de eenmanszaak behorende onroerende zaak ( [Z] sectie K nummers 902, 1062 en 1064) over aan [C] . De juridische eigendom van deze onroerende zaak blijft bij [A] achter.
Bij notariële akte van 28 augustus 1998 verkrijgt [A] het perceel kadastraal bekend, [Z] sectie K nummer 946. [A] verhuurt deze onroerende zaak, die hij tot zijn privévermogen rekent, aan [C] .
Op 7 juni 2006 wordt de naam van [C] gewijzigd in [D] B.V. (hierna: [D] ) en draagt [D] de onderneming over aan haar dochtervennootschap [E] B.V. (hierna: [E] ). De economische eigendom van de onroerende zaak ( [Z] sectie K nummers 902, 1062 en 1064) blijft achter bij [D] . Laatstgenoemde verhuurt de onroerende zaak vervolgens aan [E] .
Bij notariële akte van 19 januari 2007 wordt belanghebbende opgericht. De aandelen van belanghebbende zijn direct gecertificeerd en in eigendom verkregen door de eveneens op 19 januari 2007 opgerichte Stichting [F] B.V. (hierna: de [F] ). [A] is enig bestuurder van de [F] . De certificaten van aandelen in belanghebbende zijn uitgegeven aan de persoonlijke houdstermaatschappijen van de drie zonen van [A] . Vervolgens draagt [D] op dezelfde dag de aandelen in [E] over aan belanghebbende.
Tot 2007 geeft [A] de door hem tot zijn privévermogen gerekende onroerende zaak, [Z] sectie K nummer 946, aan als behorende tot het door hem aan een door hem gehouden vennootschap ter beschikking gesteld vermogen als bedoeld in artikel 3.92 Wet inkomstenbelasting 2001. Vanaf 2007 rekent [A] de genoemde onroerende zaak tot een bezitting als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, Wet inkomstenbelasting 2001 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen).
Op 1 november 2017 sluiten [A] , [D] en belanghebbende een koopovereenkomst voor de overdracht aan belanghebbende van het bedrijfspand (economische eigendom bij [D] en de juridische eigendom bij [A] ), kadastraal bekend als [Z] , sectie K, nummers 902, 1062 en 1064, voor een koopprijs van € 485.000 en de onroerende zaak kadastraal bekend als [Z] , sectie K, nummer 946 voor een koopprijs van € 1.900.000. Deze onroerende zaak bestaat uit twee later bijgebouwde hallen.
Bij akte van levering van 15 mei 2018 verwerft belanghebbende de eigendom van de onder 2.7 genoemde onroerende zaken. Met betrekking tot de berekening van overdrachtsbelasting vermeldt de akte het volgende:
“Ter zake van de onderhavige verkrijging van de gemelde percelen kadastraal bekend gemeente [Z] sectie K nummers 902, 1062, 1064 en 946 zal mitsdien zes procent (6%) overdrachtsbelasting verschuldigd zijn over een bedrag groot twee miljoen driehonderd vijf en tachtig duizend euro (€ 2.385.000,00). Partijen verklaren derhalve dat aan overdrachtsbelasting verschuldigd is een bedrag ad eenhonderd drie en veertig duizend eenhonderd euro (€ 143.100,00).”
Bij aangiftebericht van 15 mei 2018 doet de notaris aangifte overdrachtsbelasting voor een bedrag van € 143.100. Dit bedrag is namens belanghebbende voldaan op 15 juni 2018.
Bij brief van 25 juni 2018 maakt belanghebbende bezwaar tegen de onder 2.9 genoemde voldoening van overdrachtsbelasting op aangifte.
3 Geschil
In geschil is of de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel b van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR) van toepassing is op de verkrijging van de onroerende zaken kadastraal bekend als gemeente [Z] , sectie K, nummers 902, 1062, 1064 en 946. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur beantwoordt de vraag ontkennend.