Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8584, 19/01064
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8584, 19/01064
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 20 oktober 2020
- Datum publicatie
- 30 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:8584
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:2820, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/01064
Inhoudsindicatie
VPB. Geldverstrekking door besloten vennootschap aan zoon van aanmerkelijkbelanghouder. Kwijtschelding. Afwaardering toegestaan?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/01064
uitspraakdatum: 20 oktober 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 juni 2019, nummer AWB 18/3567, ECLI:NL:RBGEL:2019:2820, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente berekend.
Het door belanghebbende tegen de aanslag en de belastingrente gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (als voorzien in artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) plaatsgevonden op 17 juni 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. Voorafgaand aan het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota ingestuurd.
2 Vaststaande feiten
[A] (vader) bezit 4% van de aandelen in belanghebbende. De overige 96% van de aandelen is gecertificeerd. Deze certificaten zijn in bezit van vader. Vader is tevens enig bestuurder van zowel belanghebbende als de stichting administratiekantoor die de certificaten heeft uitgegeven.
In 2004 is [B] (de zoon) een eenmanszaak gestart, genaamd “ [C] ”. Voordien werden die activiteiten hobbymatig uitgeoefend.
Vanaf de start van de onderneming van de zoon heeft belanghebbende gelden uitgeleend aan de zoon om aan te wenden voor zijn eenmanszaak.
Uit de overeenkomst van geldlening van 10 januari 2004 blijkt dat belanghebbende een bedrag van € 180.000 ter leen heeft verstrekt aan de zoon. De rente over deze lening bedraagt 4% per jaar. De hoofdsom moet worden afgelost per 31 december 2007. De zoon mag de gelden uitsluitend aanwenden voor de financiering van bedrijfsvoorraden en bedrijfsinventaris. Op eerste aanvraag van de schuldeiser (belanghebbende) dient de schuldenaar (de zoon) zekerheid te stellen. Bij het ondertekenen van de overeenkomst van geldlening heeft de schuldenaar een pandrecht ten behoeve van de schuldeiser verstrekt op de bedrijfsvoorraden en de bedrijfsinventaris, waaronder de rollenbank SF-880 en de vermogenstestbank SF-902. Later is door belanghebbende nog een aanvullende lening met gelijkluidende voorwaarden verstrekt aan de zoon van € 60.000.
Op 26 augustus 2004 heeft de zoon de huidige en toekomstige bedrijfsvoorraden, bedrijfsinventaris en debiteurenvorderingen bezitloos verpand aan belanghebbende. De “Akte van bezitloos pandrecht op roerende zaken of rechten ex 3:237 BW” is op 6 september 2004 ter registratie aangeboden aan de Belastingdienst. Ultimo 2007 bedroeg zowel fiscaal als commercieel de gezamenlijke boekwaarde van de bedrijfsvoorraden, de bedrijfsinventaris en de debiteurenvorderingen volgens de bij de aangifte inkomstenbelasting 2007 van de zoon gevoegde balans, bijna € 363.000, waarnaast tevens nog ruim € 99.000 aan overige vorderingen en € 5.600 aan liquide middelen aanwezig waren, zodat de totale boekwaarde van de activa op dat moment bijna € 468.000 was.
Per 14 december 2007 zijn belanghebbende en de zoon een overeenkomst van commanditaire vennootschap (C.V.) aangegaan met belanghebbende als enige commanditair vennoot en de zoon als enig beherend vennoot. Daarbij is – onder meer – in aanmerking genomen dat partijen gezamenlijk onder de naam “C.V. [C] ” het bedrijf voortzetten dat tot en met 14 december 2007 door de zoon werd uitgeoefend. Belanghebbende heeft een bedrag aan contanten ingebracht van € 600.000. De eerder verstrekte leningen (2.4.), volgens de bij de aangifte inkomstenbelasting 2007 van de zoon gevoegde balans nog groot € 240.432, zijn daarin begrepen. De zoon heeft – kort gezegd – zijn voorheen als eenmanszaak gedreven onderneming ingebracht. Artikel 5, negende lid van de C.V.-akte bepaalt dat de bedragen waarvoor de vennoten in de boeken der vennootschap zijn gecrediteerd, voor wat hun onderlinge rechtsverhouding betreft, worden beschouwd als schulden der vennootschap. Ten aanzien van de winstverdeling is overeengekomen dat over het ingebrachte kapitaal een rente wordt vergoed van Euribor plus 1%-punt. Bij een negatief kapitaal dient dezelfde rente aan de C.V. te worden vergoed. Vervolgens wordt aan de beherend vennoot een arbeidsbeloning van € 45.000 toegekend. Het resterende resultaat (winst of verlies) gaat voor 33,33% naar de commanditair vennoot en voor 66,67% naar de beherend vennoot. Bij beëindiging van de C.V. is de voortzettende vennoot verplicht de tegenwaarde van de kapitaalrekening, alsmede de goodwill, van de uittredende vennoot – bepaald volgens een per het tijdstip van eindigen van de vennootschap op te maken balans – uit te betalen.
Ten tijde van de totstandkoming van de C.V. zijn er, mede in verband met de overname door de C.V. van de onderneming [D] , een groeiplan voor de door de C.V. te exploiteren onderneming en een prognose van de over de jaren 2008-2011 te behalen resultaten opgesteld. Daarbij zijn omzetten geprognosticeerd oplopend van € 521.606 (2008) tot € 1.810.396 (2011) en bruto-jaarwinsten oplopend van € 170.481 (2008) tot € 649.888 (2011).
Het groeiplan vermeldt verder onder meer:
“(…)
Nabije toekomst bedrijf
We zijn van mening dat we met de solide basis die we in het recente verleden gelegd hebben, alle ingrediënten in huis hebben om onze omzet dit jaar explosief te laten stijgen, en ook de jaren hierna nog flink kunnen doorgroeien. Hiertoe benodigd het bedrijf voldoende kapitaal om de nieuwste producten te kunnen ontwikkelen en een voorraad aan te kunnen leggen.
(…)
Reden van winstgroei
- Groter inkopen = betere marges
- Serie productie eigen producten = lagere kostprijs
- Efficiëntere personeels bezetting
- Verkoopkosten wegen minder zwaar op omzet
- Malkosten afschrijven op meer producten
- Exclusievere producten
Wat is er de laatste tijd veranderd, en waarom
Een van de grootste veranderingen in ons bedrijf is het overnemen van een gevestigde naam in deze branche, “ [D] ”. Met de aankoop van dit bedrijf en merknaam, hebben wij in een
klap toegang tot een wereldwijd dealernetwerk, wat weliswaar de nodige aandacht nodig heeft. Dit omdat de activiteiten van “ [D] ” de laatste 2 jaar aan het afnemen waren.
(…)”
Blijkens het verslag van de bespreking van 5 maart 2009 zijn in september 2008 namens belanghebbende besprekingen gevoerd met de zoon, waarbij aan de orde kwam dat de C.V. niet levensvatbaar meer was en dat de verwachte omzet niet werd gerealiseerd. Afgesproken (geadviseerd) werd dat de zoon het personeel zou ontslaan en de inventaris en voorraden zou uitverkopen. Deze afspraken is de zoon niet nagekomen. In onderling overleg is toen besloten om de C.V. per 1 januari 2009 te beëindigen, waarbij de zoon weer alleen met de onderneming verder zou gaan. Onder meer om discussie over eventuele (indirecte) bevoordeling van de zoon ten opzichte van zijn zussen te voorkomen is daarbij besloten de kapitaaldeelname van belanghebbende in de C.V. om te zetten in een nieuwe geldleningsovereenkomst ten bedrage van € 600.000. Van de C.V. is vanwege de korte looptijd geen jaarrekening en/of inbrengbalans beschikbaar.
Met dagtekening 1 januari 2009 is vervolgens een overeenkomst van geldlening gesloten tussen belanghebbende als geldgever, de zoon als geldnemer en vader als “zekerheidssteller”. Bij deze overeenkomst heeft belanghebbende een bedrag van € 600.000 uitgeleend aan de zoon, welk bedrag is ontstaan uit de omzetting van het commanditaire kapitaal in de C.V. in een lening in verband met de beëindiging van de C.V. De belangrijkste voorwaarden van deze geldlening zijn dat de rente 4% per jaar bedraagt, dat er niet hoeft te worden afgelost en geen looptijd is vastgesteld en dat de geldlening uitsluitend mag worden aangewend ter financiering van bedrijfsvoorraden en bedrijfsinventaris, alsmede ter financiering van werkkapitaal. Op eerste aanvraag van de geldgever dient de geldnemer zekerheid te verschaffen. Bij het ondertekenen van deze overeenkomst verstrekt de geldnemer een pandrecht ten behoeve van de geldgever op de bedrijfsvoorraden en de bedrijfsinventaris, waaronder de rollenbank SF-880 en de vermogenstestbank SF-902. Ter nakoming van de verplichtingen van de geldnemer verklaart de zekerheidssteller dat toekomstige schenkingen en baten uit zijn nalatenschap uitsluitend en eerst namens de geldnemer aan de geldgever worden voldaan, totdat de gehele schuld en jaarrente is voldaan.
Naast de lening wegens omzetting van het C.V.-kapitaal van € 600.000 heeft vader vanuit privé in 2008 een bedrag van € 167.223 uitgeleend aan de zoon.
De zoon heeft (in ieder geval vanaf 2004) van vader schenkingen ontvangen. In de periode 2009 tot en met 2014 belopen deze schenkingen bij elkaar een bedrag van € 232.819. Ook na 2014 zijn door vader schenkingen gedaan aan de zoon ten bedrage van € 50.000 per jaar.
In 2012 heeft belanghebbende (aanvullend) een bedrag van € 30.000 uitgeleend aan de zoon.
Eind 2014 is een vrijwillig crediteurenakkoord gesloten met betrekking tot een bedrag van € 868.559 aan schulden van de zoon. Voor een bedrag van € 836.755 zijn dit schulden aan belanghebbende, vader en andere gelieerde partijen. Per crediteur wordt 15% van de hoofdsom betaald. Het restant (€ 738.275) wordt kwijtgescholden. Volgens dit akkoord heeft belanghebbende op dat moment € 630.000 te vorderen van de zoon. Belanghebbende heeft 85% van de hoofdsom, zijnde een bedrag van € 535.500, als kwijtscheldingslast in haar aangifte Vpb 2014 verwerkt. De Inspecteur heeft dit bedrag gecorrigeerd.
Volgens de ingediende aangiften inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen van de zoon zijn met zijn onderneming de volgende resultaten gerealiseerd:
- 2004 negatief € 38.400
- 2005 negatief € 130.289
- 2006 negatief € 116.354
- 2007 negatief € 166.031
- 2008 negatief € 290.709
- 2009 negatief € 63.117
- 2010 negatief € 50.215
- 2011 negatief € 37.970
- 2012 negatief € 13.599
- 2013 positief € 4.907
- 2014 positief € 723.226 (inclusief buitengewone bate € 738.275)
Volgens zijn ingediende aangiften inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen beschikte de zoon over de volgende vermogens (bedrag per ultimo jaar):
- 2004 positief € 120.818
- 2005 positief € 52.260
- 2006 negatief € 89.710
- 2007 negatief € 215.274
- 2008 negatief € 557.692
- 2009 negatief € 638.901
- 2010 negatief € 677.391
- 2011 negatief € 710.250
- 2012 negatief € 701.957
- 2013 negatief € 698.859
- 2014 positief € 1.754 (na sluiting van het crediteurenakkoord, zie 2.13)
Volgens de ingediende aangiften inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen over de jaren 2007 tot en met 2014 beschikte de zoon niet over een eigen woning, spaartegoeden of ander vermogen.
Volgens de ingediende aangifte inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen van de zoon over 2009 was de boekwaarde per 1 januari 2009 van de bedrijfsvoorraden € 129.382 en van de bedrijfsinventaris € 93.104.
3 Geschil
In geschil is of het crediteurenakkoord tot gevolg heeft dat een afwaarderingslast van € 535.500 in aanmerking moet worden genomen bij de vaststelling van het belastbaar bedrag over 2014.
Belanghebbende betwist de door de Inspecteur aangebrachte correctie van de kwijtscheldingslast die zij in haar aangifte Vpb 2014 heeft verantwoord. Zij heeft daartoe gesteld dat de geldlening op zakelijke gronden is aangegaan en dat er geen sprake is van een onzakelijk debiteurenrisico dat een willekeurige derde niet zou hebben aanvaard. Verder wijst belanghebbende erop dat aan de voorafgaande vennootschappelijke verhouding tussen belanghebbende en de zoon zakelijke motieven ten grondslag lagen, hetgeen volgens belanghebbende met zich meebrengt dat de ten gevolge van de ontbinding van de C.V. ontstane debiteurenverhouding als zakelijk moet worden gekwalificeerd.
De Inspecteur verdedigt de correctie van de afwaardering van de geldlening. Hij stelt daartoe primair dat geen sprake is van oninbaarheid en wijst op de bepaling in de leningsovereenkomst dat ter nakoming van de verplichtingen door de zoon, toekomstige schenkingen en baten uit de nalatenschap van vader zullen worden aangewend voor aflossing van de schuld aan belanghebbende. Subsidiair stelt de Inspecteur dat sprake is van een geldverstrekking onder onzakelijke voorwaarden en dat een onzakelijk debiteurenrisico is aanvaard dat een willekeurige derde onder dezelfde feiten en omstandigheden niet zou hebben aanvaard. Meer subsidiair stelt hij dat als sprake zou zijn van een zakelijke lening dat dan de vanaf 2009 ontvangen schenkingen op de in aftrek gebrachte last in mindering dienen te worden gebracht, waardoor het crediteurenakkoord heeft geleid tot een waardevermindering van de geldvordering op de zoon van € 277.181.