Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:861, 18/00550

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:861, 18/00550

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
4 februari 2020
Datum publicatie
14 februari 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:861
Formele relaties
Zaaknummer
18/00550

Inhoudsindicatie

Forensenbelasting. Verschillende heffingsmaatstaven voor gemeubileerde woningen die wel en niet op een recreatieterrein zijn gelegen. Schending gelijkheidsbeginsel?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 18/00550

uitspraakdatum: 4 februari 2020

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 juni 2018, nummer AWB 17/314, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Ommen (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende over het belastingjaar 2015 een aanslag forensenbelasting opgelegd van € 1.620 (hierna: de aanslag).

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in 2015 de erfpacht van een recreatiewoning aan de [a-straat 1] te [A] (gemeente Ommen) (hierna: de woning). De woning is gelegen op een recreatieterrein, maar is niet onderdeel van een recreatieterrein als bedoeld in artikel 16, aanhef, en onderdeel e, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ). De WOZ-waarde van de woning voor het belastingjaar 2015 is hoger dan € 140.000.

2.2.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 januari 2016 de aanslag opgelegd op basis van de verordening forensenbelasting 2015 van de gemeente Ommen (hierna: de Verordening). Belanghebbende heeft op 27 februari 2016 bezwaar aangetekend. Het bezwaarschrift is bij de heffingsambtenaar binnengekomen op 1 maart 2016. De heffingsambtenaar heeft op 21 december 2016 de uitspraak op bezwaar van 20 december 2016 verzonden. In deze uitspraak wordt het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

2.3.

Op 7 maart 2018, 15 dagen vóór de zitting van 22 maart 2018, schrijft belanghebbende het volgende in een brief aan de Rechtbank:

“Tot slot wijzen wij erop dat de behandeling van deze zaak, die is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift door de gemeente op 1 maart 2016, inmiddels meer dan twee jaar heeft geduurd en dat daardoor de redelijke termijn (art. 6 EVRM) is overschreden. Wij verzoeken u de overschrijding van de redelijke termijn en de daarbij behorende schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente, vast te stellen.”

2.4.

De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 18 juni 2018 ongegrond verklaard.

3 Geschil

Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslag conform de Verordening is opgelegd en dat de Rechtbank een vergoeding voor immateriële schade als gevolg van een overschrijding van de redelijke termijn had dienen toe te kennen. In geschil is wel onder meer of de Verordening in strijd met het gelijkheidsbeginsel onderscheid maakt tussen gemeubileerde woningen op de grond dat zij al dan niet onderdeel zijn van een recreatieterrein als bedoeld in artikel 16, aanhef en onderdeel e, van de Wet WOZ.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing