Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8940, 19/01329
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-10-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8940, 19/01329
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 oktober 2020
- Datum publicatie
- 6 november 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:8940
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:4226, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1218, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/01329
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Regresvordering in verband met hoofdelijke aansprakelijkheid. Vorming voorziening toegestaan? Hoofdelijke aansprakelijkheid uit zakelijke overwegingen aanvaard?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/01329
uitspraakdatum: 27 oktober 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 oktober 2019, nummer AWB 18/4367, ECLI:NL:RBGEL:2019:4226, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 250.856.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze via beeldbellen plaatsgevonden op 6 oktober 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende was enig aandeelhouder van [A] B.V. (hierna: [A] ), welke op haar beurt enig aandeelhouder was van [B] B.V. (hierna: [B] ) Laatstgenoemde vennootschap hield alle aandelen in [C] B.V. (voorheen [D] B.V.).
Op 7 mei 2013 is het faillissement uitgesproken van [A] en [C] B.V. (hierna [C] ).
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 18 juni 2013 is belanghebbende, tezamen met onder meer [A] , als borg hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor een schuld van [C] aan de firma NV [E] van € 2.100.000.
Op 16 juli 2013 is het faillissement uitgesproken van [B] B.V.
Bij brief van 20 maart 2015 heeft [a-bank] het volgende aan belanghebbende medegedeeld:
"(…)
Financieringen in privé
Op 31 mei 2013 zijn uw financieringen (...) onmiddellijk opeisbaar geworden. (...) Na
verkoop van de registergoederen resteert in privé thans een restantvordering van EUR
2.233.486,94 (...). De bank verzoekt - en voor zover nodig sommeert - u om uiterlijk 2 april 2015 een bedrag van EUR 2.233.486,94 te voldoen (...).
Hoofdeliike aansprakelijkheid zakeliike financieringen
Bij brief van 22 december 2014 heeft de bank u gesommeerd al hetgeen te voldoen dat zij op dat moment te vorderen had uit (...) t.n.v. [B] B.V., (...) [D] B V. (...). U bent bij deze financieringen betrokken omdat u:
blijkens onderhandse akte d.d. 18 oktober 2006 hoofdelijk aansprakelijk bent voor de vorderingen voortvloeiende uit ten name van [B] B.V. geadministreerde lening ad € 4.500.000 in hoofdsom;
blijkens onderhandse akte d.d. 16 augustus 2010 hoofdelijk aansprakelijk bent voor de vorderingen voortvloeiende uit ten name van [D] B.V. geadministreerde lening ad € 2.400.000 in hoofdsom;
hoofdelijk aansprakelijke debiteur/rekeninghouder bent ten aanzien van het krediet in rekening-courant dat ten name van [D] B.V. is gesteld voor een bedrag van € 5.250.000 in hoofdsom (...).
(...) De bank verzoekt - en voor zover nodig sommeert - u het bedrag van EUR
7.594.575,51 te voldoen (...).
(…)"
Het geconsolideerd fiscaal eigen vermogen en de totale schulden van [A] en de met haar in een fiscale eenheid gevoegde vennootschappen in de relevante jaren waren als volgt:
01-01-2006 |
01-01-2008 |
01-01-2010 |
|
Fiscaal eigen vermogen |
€ 3.446.481 |
€ 1.246.864 |
€ 1.752.157 |
Schulden |
€ 8.679.885 |
€ 18.275.976 |
€ 13.364.727 |
Er zijn geen overeenkomsten gesloten met betrekking tot de door belanghebbende aanvaarde hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de schulden en verbintenissen die zijn aangegaan door de door hem (indirect) gehouden vennootschappen. Belanghebbende heeft ook overigens geen vergoeding ontvangen voor de door hem aanvaarde hoofdelijke aansprakelijkheid.
Bij uitspraak van 1 september 2015 van de rechtbank Midden-Nederland is belanghebbende failliet verklaard.
In zijn aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2014 heeft belanghebbende onder de post ‘Resultaat uit het beschikbaar stellen van bezittingen’ een bedrag van € 2.631.096 opgenomen als aftrekbare kosten en lasten. Dit betreft een voorziening voor verplichtingen van belanghebbende aan de [a-bank] voor een bedrag van € 2.548.026 uit hoofde van de hoofdelijke aansprakelijkheid van belanghebbende overeenkomstig hetgeen is vermeld onder 2.5. en een verplichting van € 83.070 jegens NV [E] uit hoofde van een gerechtelijke veroordeling. Na aftrek van de vrijstelling van € 315.731 bedraagt het resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen € 2.315.365 negatief.
De Inspecteur heeft het aldus aangegeven verlies van € 2.315.365 niet geaccepteerd en het resultaat uit het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen vastgesteld op nihil.
Het faillissement van belanghebbende is bij gebrek aan baten beëindigd op 1 mei 2018.
3 Geschil
In geschil is of de Inspecteur de dotatie van een bedrag van € 2.631.096 aan een voorziening in verband met schulden uit hoofde van hoofdelijke aansprakelijkheid van belanghebbende terecht heeft geweigerd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend.