Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9476, 20/00376
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9476, 20/00376
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10 november 2020
- Datum publicatie
- 20 november 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:9476
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:909, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 20/00376
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Navordering. Nieuw feit? Kwade trouw?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 20/00376
uitspraakdatum: 10 november 2020
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 10 januari 2020, nummer AWB 19/4125, ECLI:NL:RBGEL:2020:112, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almere (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.986 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 407.875 (hierna: de navorderingsaanslag IB/PVV 2016). Tevens is bij, gelijktijdig gegeven beschikking, € 2.045 belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking belastingrente).
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar
de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 gehandhaafd en de beschikking belastingrente verminderd tot € 1.449.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2020 via een videoverbinding.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de Inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
De Rechtbank heeft de navolgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, die het Hof tot de zijne maakt:
“1. Eiser is actief als belastingadviseur, administrateur en boekhouder in V.O.F. [A] . Daarnaast is eiser directeur van [B] B.V., in welke vennootschap hij 82% van de aandelen houdt.
2. Op 20 juli 2017 heeft eiser zijn aangifte IB/PVV 2016 ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 393.064 en bestaat uit een belastbare winst van € 140.756, looninkomsten [B] B.V. € 8.310, voordeel uit sparen en beleggen € 302.078, verminderd met € 58.080 aftrekbare kosten rijksmonumentenpanden.
3. Op 29 december 2017 heeft eiser aan de belastingdienst een brief gestuurd, gevolgd door een e-mailbericht op 31 december 2017. Hierin geeft eiser aan te beschikken over buitenlands vermogen wat door hem niet is aangegeven in zijn aangiften IB/PVV over voorgaande jaren. Hierdoor is het voordeel uit sparen en beleggen in box 3 jarenlang te laag aangegeven. Eiser geeft aan dat hij de betreffende banken heeft verzocht om de benodigde informatie te verstrekken.
4. De definitieve aanslag IB/PVV 2016 is conform de ingediende aangifte vastgesteld met dagtekening 2 maart 2018.
5. Op 20 november 2018 heeft eiser een (tweede) aangifte IB/PVV 2016 ingediend. Het verzamelinkomen in deze (herziene) aangifte bedraagt € 498.861. Eiser vermeldt in deze herziene aangifte een bedrag van € 2.644.940 meer aan bezittingen, te weten bank- en spaartegoeden, aandelen en obligaties, wat leidt tot een aangegeven inkomen uit sparen en beleggen van € 407.875. Het in de herziene aangifte aangegeven box 1-inkomen is gelijk aan het in de oorspronkelijk ingediende aangifte opgenomen inkomen.
6. Verweerder heeft deze herziene aangifte behandeld als een navordering op verzoek en heeft daarop met dagtekening 10 januari 2019 conform de tweede aangifte aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV 2016 (de navorderingsaanslag) opgelegd. Hierbij is bij afzonderlijke beschikking € 2.045 belastingrente in rekening gebracht.
7. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd en de beschikking belastingrente met € 596 verminderd.”.
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof de navolgende feiten vast:
De brief met dagtekening 29 december 2017 respectievelijk het e-mailbericht van 31 december 20171 luidt, voor zover in de onderhavige procedure relevant, als volgt:
“(…) Wij maken melding dat wij willen inkeren, van het niet aangegeven van vermogen wat belast had moeten worden in Box 3 met verrekening van dividend belasting.
Wij hebben de rekening in 2013 opgeheven in Luxemburg en overgestort naar Hong Kong.
Wij hebben belegd in Luxemburg in NLD aandelen.
In Hong Kong is het belegd in fondsen en individuele effecten belegt.
De rekening in Hong Kong is op naam gesteld van onze zoon [C] ,
wonende [a-straat] , [Z] BSN [00000] , de reden is dat hij regelmatig in Hong Kong moet zijn voor zijn werk.
Hij heeft geen enkel belang of bedrag in deze rekening.
Het saldo is van ons.
Wij hebben de banken verzocht om ons de benodigde gegevens te verstrekken. (…)”.
De Inspecteur heeft, naar aanleiding van voornoemde brief en e-mailbericht, op 9 januari 2018 een vragenbrief aan belanghebbende gestuurd waarin belanghebbende wordt verzocht om inzicht te verschaffen in de herkomst van het niet-aangegeven vermogen, de groei respectievelijk afname van dit vermogen en de uit dit vermogen genoten inkomsten over de afgelopen twaalf jaar. In dit kader heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om de “Verklaring vrijwillige verbetering” (hierna: de verklaring) in te vullen en vóór 12 maart 2018 aan hem te retourneren.
Bij brief van 17 april 2018 heeft de Inspecteur, wegens de omstandigheid dat belanghebbende niet op de brief met dagtekening 9 januari 2018 heeft gereageerd, een nieuwe termijn gesteld tot 1 mei 2018.
Naar aanleiding van deze vragenbrieven heeft belanghebbende bij brief van 27 mei 2018 informatie aan de Inspecteur verstrekt over het saldo van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen waarop de inkeer ziet. Als bijlage bij deze brief is, onder meer, de ingevulde verklaring gevoegd. Voor zover in de onderhavige procedure relevant, is in deze brief het volgende opgenomen:
“(…) In de bijlagen zijn de bedragen opgenomen over de jaren 2005 t/m 2016 die niet eerder in de aangiften inkomstenbelasting Box III zijn verantwoord.
Voorts zijn kopieën bijgevoegd van de vermogensopgaven over de genoemde jaren, evenals het document van opening van de bankrekening in 2002.
Overigens had ik al een rekening in Luxembourg vanaf 1976.
De gelden zijn voornamelijk gestort in de jaren 70 en 80.
De gelden zijn verkregen door handel in voornamelijk fietsen die op de zwarte markt te [D] verkocht werden. Verder zijn de winsten en verliezen beleggingsresultaten.
Er zijn geen erfenissen of schenkingen ontvangen.
Op 29-11-2013 zijn de gelden gestort op de Bank of China.
De bank of China melde dat het geld daar niet kon blijven, waardoor het overgestort werd naar HSBC te Hong Kong waar het uiteindelijk in september 2014 op de rekening kwam.
Er zijn opnamen geweest in Luxembourg en Hong Kong, zie financiële overzichten. (…)”.
3 Geschil
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of voldaan is aan de in artikel 16, lid 1, respectievelijk lid 2, letter c, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) opgenomen navorderingsgronden.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 en de beschikking belastingrente.
De Inspecteur concludeert tot handhaving van de navorderingsaanslag IB/PVV 2016 en de beschikking belastingrente, zoals deze beschikking luidt na vermindering bij uitspraak op bezwaar.