Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9921, 19/00522
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-11-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9921, 19/00522
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 24 november 2020
- Datum publicatie
- 4 december 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:9921
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:1354, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:557
- Zaaknummer
- 19/00522
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Verlies in verband met waardedaling certificaten van aandelen aftrekbaar omdat sprake is van een lucratief belang?
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummers 19/00522
uitspraakdatum: 24 november 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 28 maart 2019, nummer AWB 17/4420, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.172.198 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.090. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 23.150 aan belastingrente in rekening gebracht.
Na daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.
De Rechtbank heeft het door belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 24 augustus 2020 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende alsmede, namens de Inspecteur, mr. [A] , bijgestaan door mr. [B] en mr. [C] .
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende was in 2014 werkzaam als CFO bij de [D] groep waarvan [E] B.V. (hierna: [E] ) de tophoudstervennootschap is.
In 2013 was de [D] groep in financieel zwaar weer gekomen. In een e-mail van 12 mei 2013 heeft een van de aandeelhouders ( [F] ) van de [D] groep aan belanghebbende onder meer geschreven:
“We realiseren ons ook dat het speelveld de afgelopen maanden drastisch veranderd is en ver weg van de premissen waaronder jij oorspronkelijk bij ons aan boord bent gekomen.
Met in acht name van je eigen suggesties daaromtrent, willen we je als volgt voorstellen:
(…)
- In geval wij daar niet zelf de zeggenschap meer over hebben (bijv. als gevolg van toetreding van een nieuwe equity partner) bieden we je een equity kicker aan van 5% van de equity waarde die wij (dwz de huidige 3 grootaandeelhouders) realiseren na herfinanciering en bij een exit binnen 5 jaar.”
Bij de herstructurering en herfinanciering van [E] zijn per 1 oktober 2013 diverse bankleningen en achtergestelde leningen op [E] omgezet in cumulatief preferente aandelen. Tevens zijn delen van deze leningen kwijtgescholden; zo heeft de [a-bank] € 15 miljoen van de door haar verstrekte lening van € 30 miljoen prijsgegeven. De resterende € 15 miljoen is afgelost. De banken [b-bank] en [c-bank] hebben bij de herfinanciering zekerheidsrechten gekregen op het door hen verstrekte kapitaal.
Eveneens op 1 oktober 2013 heeft [c-bank] Bank een lening van € 10.414.000 verstrekt aan [G] B.V. (hierna: de [G] lening). De aandeelhouders van [E] , [H] , [I] en [F] , hebben een garantie afgegeven voor de verplichtingen uit hoofde van deze lening.
Op 19 maart 2014 is de [J] B.V. (hierna: de [J] ) opgericht.
In het kader van de herstructurering is een management participatie plan (MPP) opgesteld. Voor zover hier van belang is daarin vermeld:
“4. Motivatie voorstel MPP
[D] wil een beperkte groep key mensen aan zich binden door middel van het MPP. Het gaat in totaal om een beperkte groep van 12 a 15 personen.
Het belang van binding door middel van het MPP is gegeven de huidige omstandigheden nu nog groter dan dat onder normale omstandigheden al is in een kwetsbare, persoonsgebonden business als fashion. De problematische situatie waarin [D] zich thans bevindt en de onrust met de banken, zijn ook tot de werkvloer doorgedrongen. Dat maakt de huidige situatie wankel en accuut: [D] heeft behoefte aan de mogelijkheid van het doen van een concreet aanbod, voordat het te laat is.
Waar het gaat om huidige mensen, neemt het risico op vertrek alleen maar toe met de tijd, zeker omdat concurrenten hier hun voordeel mee zullen proberen te doen en gericht op ' toppers' gaan jagen. Het niet snel kunnen aantrekken van de nodige versterking op senior management niveau betekent dat [D] meer moeite zal hebben de weg omhoog te vinden en er zelfs een risico op verder afglijden bestaat.
Vanzelfsprekend zal toetreding tot het MPP worden gekoppeld aan lange termijn commitments en deliverables.
(…)
5. Allocatie
Een overzicht van de stand van zaken wat betreft de voorgenomen allocatie (personen en
percentages) is aangehecht als Annex. Het gaat het om huidige [D] mensen.
Deze allocatie is tot stand gekomen met inachtneming van een aantal randvoorwaarden:
a. De exit value van het totaal van de MPP participaties is maximaal EUR 20mio bij een gerealiseerde exit waarde van EUR 290mio. Dat is geen absolute grens; wordt een hogere exit value gerealiseerd dan delen de MPP participaties daarin mee (naast de Commons).
(…)
6. Inpassing MPP in aandelenwaterval en verhouding tot de Cumprefs
De aantrekkings- en bindingskracht van het MPP staat en valt met de bepaling van het moment
dat de participaties iets op gaan leveren - in the money gaan lopen.
Plaatsing na de Cumprefs B zou betekenen dat daarvan sprake is bij een enterprise value van
EUR 135mio.
Plaatsing na de Cumprefs A verlaagt deze drempel tot een enterprise value van EUR 90 mio. Dat
biedt een voldoende aantrekkelijke propositie en verzekert dat de belangen van de desbetreffende key medewerkers ook aligned zijn met die van de houders van de Cumprefs B.
(…)”.
Ter zake van de MPP participaties zijn zogenoemde “watervalberekeningen” gemaakt. Daarbij wordt berekend welk bedrag aan de MPP-participaties zal toekomen bij verschillende exit-scenario’s.
Op 22 april 2014 zijn 836.450 certificaten van aandelen van nominaal € 1 per stuk en 90.000 certificaten van aandelen van nominaal € 0,01 per stuk uitgegeven aan het management van de [D] groep (hierna: de gewone MPP aandelen). In totaal zijn derhalve 836.450 + 90.000 = 926.450 aandelen bij het management geplaatst.
Het gestorte bedrag aan agio op de gewone MPP aandelen bedraagt in totaal€ 486.150.
Belanghebbende heeft op 22 april 2014 een koopovereenkomst met de [J] gesloten voor de levering van certificaten van gewone aandelen (hierna: de certificaten) in [E] . Hiervan hadden 90.000 certificaten een nominale waarde van € 0,01 per certificaat en 351.000 certificaten een nominale waarde € 1 per certificaat. Belanghebbende heeft hiervoor in totaal € 630.000 betaald (€ 351.900 aan nominaal aandelenkapitaal en € 278.100 aan agio). De certificaten van nominaal € 1 en van nominaal € 0,01 delen gelijkelijk in de winst. Belanghebbende is gerechtigd tot (351.000 + 90.000) / 926.450 x 100% = 47,6 % van de winst van de bij het management geplaatste gewone aandelen.
Uit de certificaathoudersovereenkomst van 22 april 2014, gesloten tussen de [J] , [E] en belanghebbende, volgt dat op belanghebbende als enige MPP-deelnemer een exit- clausule van toepassing was die tot uitkering zou kunnen leiden, zelfs als de onderneming niet zou worden verkocht. Ook is een anti-verwateringsclausule ter bescherming van zijn belang opgenomen. Tevens zijn in artikel 9, leden 1 en 6 van de certificaathoudersovereenkomst zogenoemde “badleaver-” en “goodleaver-” bepalingen opgenomen.
De aandeelhouders [H] , [I] en [F] , de [b-bank] en het management (inclusief belanghebbende) hebben op 22 april 2014 in totaal voor € 7.421.725 aan nominaal aandelenkapitaal op de gewone aandelen gestort.
In totaal is op 22 april 2014 voor € 24.128.000 aan agio op de gewone aandelen gestort.
In het kader van de hiervoor genoemde herfinanciering zijn naast uitgifte van de MPP aandelen tevens verschillende soorten cumulatief preferente aandelen (hierna: cum prefs) uitgegeven.
De cum prefs A zijn uitgegeven tegen een rentepercentage van 5, de cum prefs B tegen 8% en de cum prefs C tegen 1%.
Na de herfinanciering zag de kapitaalstructuur van [E] op 22 april 2014 er als volgt uit (bedragen in €):
Soort |
Nominaal kapitaal |
Agio |
Totaal |
In geschil |
Totaal |
Gewone aandelen |
7.421.725 |
24.128.000 |
31.549.725 |
24.128.000 |
31.549.725 |
Cum pref A-1 |
24.999.999 |
24.999.999 |
24.999.999 |
||
Cum pref A-2 |
500.000 |
24.500.000 |
25.000.000 |
25.000.000 |
|
Cum pref B-1 |
30.356.500 |
30.356.500 |
30.356.500 |
||
Cum pref B-2 |
500.000 |
14.500.000 |
15.000.000 |
15.000.000 |
|
Cum pref C |
1 |
14.999.999 |
15.000.000 |
15.000.000 |
|
Dividend Cum prefs |
3.248.096 |
3.248.096 |
|||
Garantie [G] lening |
10.414.000 |
10.414.000 |
|||
Shareholder loan |
1.143.000 |
1.143.000 |
|||
Totaal |
63.778.225 |
78.127.999 |
146.297.320 |
156.711.320 |
De Balans van [E] (Consolidated statement of financial position) per 30 april 2014 met vergelijkende cijfers voor 30 april 2013 vermeldt onder meer de navolgende cijfers (€ 1.000):
2013/2014 2012/2013
Total Equity 126.950 (81.415)
Non current liabilities 49.570 120.134
Current liabilities 73.829 219.433
Total liabilities 123.399 219.433
In december 2014 is de waarde van de certificaten [E] en daarmee de waarde van de MPP aandelen gedaald naar € 1. Belanghebbende heeft de waarde van zijn certificaten eind 2014 afgewaardeerd tot € 1. Hij heeft hierdoor een verlies van € 629.999 geleden op zijn certificaten. Belanghebbende heeft dit verlies in zijn aangifte IB/PVV 2014 aangemerkt als negatieve inkomsten uit een lucratief belang. Op 30 oktober 2015 heeft hij een teruggave van € 325.070 ontvangen naar aanleiding van een voorlopige aanslag IB/PVV 2014. Op 5 april 2015 heeft belanghebbende al zijn certificaten verkocht aan [E] voor € 1.
Op 30 april 2015 zag de kapitaalstructuur van [E] er als volgt uit (bedragen in €):
Soort |
Nominaal kapitaal |
Agio |
Totaal |
In geschil |
Totaal |
Gewone aandelen |
7.421.725 |
24.128.000 |
31.549.725 |
24.128.000 |
31.549.725 |
Cum pref A-1 |
24.999.999 |
24.999.999 |
24.999.999 |
||
Cum pref A-2 |
500.000 |
24.500.000 |
25.000.000 |
25.000.000 |
|
Cum pref B-1 |
30.356.500 |
30.356.500 |
30.356.500 |
||
Cum pref B-2 |
500.000 |
14.500.000 |
15.000.000 |
15.000.000 |
|
Cum pref C |
1 |
14.999.999 |
15.000.000 |
15.000.000 |
|
Dividend Cum prefs |
9.728.920 |
9.728.920 |
|||
Garantie [G] lening |
10.414.000 |
10.414.000 |
|||
Shareholder loan |
1.143.000 |
1.143.000 |
|||
Shareholder loan en rente |
10.000.000 647.000 |
10.000.000 647.000 |
|||
Totaal |
63.778.225 |
78.127.999 |
162.778.144 |
173.839.144 |
De Inspecteur heeft het door belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV 2014 aangegeven verlies van € 629.999 bij de aanslagregeling gecorrigeerd. Naar de mening van de Inspecteur was er voor belanghebbende geen sprake van een lucratief belang in [E] . Na daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren, heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 21 juli 2017 de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Op 3 november 2017 heeft de Inspecteur bij [b-bank] een derdenonderzoek uitgevoerd. Het verslag vermeldt verklaringen van de heer [K] van [b-bank] met betrekking tot de totstandkoming van de omvang en dividendpercentages van de diverse cumulatief preferente aandelen. Het verslag van die verklaringen vermeldt voor zover hier van belang:
“ [D] had rond oktober 2013 een liquiditeitstekort. Dit moest worden opgelost. Er zijn meerdere varianten besproken.
In de periode voor 1 oktober 2013 waren volgens de heer [K] drie banken betrokken bij [D] : [a-bank] , [b-bank] en [c-bank] . De [a-bank] had een lening verstrekt en was senior ten opzichte van [b-bank] en [c-bank] , dus had [a-bank] het meeste zekerheid op terugbetaling.
De variant waarbij de aandeelhouders nieuw geld in zouden brengen en het bankconsortium een deel zou omzetten in aandeelhouderskapitaal was de meest haalbare.
De lening van [a-bank] is deels afgelost en deels kwijtgescholden aangezien dit de meest seniore lening was en dus de exposure het laagst. Bij [b-bank] en [c-bank] zat dat volgens de heer [K] anders. Deze banken waren deels achtergesteld (junior) ten opzichte van [a-bank] . Deze rangorde is bij de herfinanciering op 1 oktober 2013 nagebootst in de cum. pref. verhoudingen.
Er werd door het bankconsortium een gedeelte gewoon aandeelhouderskapitaal en een deel preferent verkregen in ruil voor hun leningen. [b-bank] had achtergestelde junior leningen die zijn omgezet in gewoon kapitaal. Daarnaast zijn een tweetal leningen omgezet in cum. prefs. [c-bank] heeft haar lening omgezet in cum. pref. C aandelen. De verhouding nominaal / agio is op deze manier vormgegeven zodat [b-bank] gebruik kon blijven maken van de deelnemingsvrijstelling.
De gewone aandeelhouders hebben het nieuwe geld gestort op de cum. pref. A aandelen. De heer [L] vraagt vervolgens naar de omzetting en de vervulling van de voorwaarde rondom de gewone aandelen. Geconstateerd is dat het Aandeel B verdwijnt en dat het gewone aandelenkapitaal anders wordt vormgegeven. [b-bank] gaat dit punt nader uitzoeken.
De heer [K] geeft aan dat het percentage op de cumulatief preferente aandelen een uitkomst is van onderhandelingen. Met betrekking tot de cumulatief preferente aandelen C werden deze (back-to-back) gegarandeerd door een vennootschap van één van de aandeelhouders. De cumulatief preferente aandelen
A en B hadden een dergelijke garantie niet. De reden voor het nominale aandelenkapitaal is de deelnemingsvrijstelling voor de vennootschapsbelasting.”
De Rechtbank heeft – kort gezegd – geoordeeld dat de certificaten van aandelen van belanghebbende fiscaalrechtelijk niet zijn aan te merken als een afzonderlijke soort en dat het belang van belanghebbende daarom niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.92b, tweede lid, onderdeel a, van de Wet IB en dat evenmin sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.92b, tweede lid, onderdeel b, van de Wet IB. Van een lucratief belang in de zin van artikel 3.92b, tweede lid van de Wet IB is daarom naar het oordeel van de Rechtbank geen sprake. Verder oordeelde de Rechtbank dat de certificaten van aandelen van belanghebbende ook niet kunnen worden aangemerkt als zelfstandige vermogensrechten die economisch overeenkomen of vergelijkbaar zijn met aandelen als bedoeld in artikel 3.92b, tweede lid, noch dat sprake is van overige rechten en verplichtingen als bedoeld in het vierde lid, zodat de certificaten van belanghebbende voor hem ook niet op grond van artikel 3.92b, vierde lid, van de Wet IB een lucratief belang vormden.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In hoger beroep is alleen nog in geschil het antwoord op de vraag of de door belanghebbende gehouden certificaten in [E] een zogenoemd lucratief belang in de zin van artikel 3.92b, vierde lid, van de Wet IB vormen. Niet in geschil is dat de certificaten aan belanghebbende zijn verstrekt als beloning voor zijn werkzaamheden. In hoger beroep is verder niet meer in geschil dat de door belanghebbende gehouden certificaten in [E] geen lucratief belang in de zin van artikel 3.92b, tweede lid, van de Wet IB vormen.
In het kader van de beantwoording van voornoemde vraag, verschillen partijen van mening over:
- -
-
de zakelijkheid van de vergoeding op de cum prefs,
- -
-
het karakter van het op de gewone aandelen gestorte agio, en
- -
-
of de [G] lening voor de toets van artikel 3.92b, vierde lid, Wet IB als informeel kapitaal dient te worden aangemerkt.
Indien geen sprake is van een lucratief belang, is in geschil of de Inspecteur terecht belastingrente ter hoogte van € 23.150 in rekening heeft gebracht.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en tot vaststelling van de aanslag IB/PVV 2014 overeenkomstig de aangifte met dienovereenkomstige vermindering van het bedrag van de belastingrente.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.