Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10905, 20/00847
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-11-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10905, 20/00847
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 23 november 2021
- Datum publicatie
- 3 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:10905
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:362
- Zaaknummer
- 20/00847
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling woning.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 20/00847
uitspraakdatum: 23 november 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Ooststellingwerf (hierna: de heffingsambtenaar)
en het voorwaardelijke incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 juli 2020, nummer LEE 19/247, in het geding tussen de heffingsambtenaar en belanghebbende.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 2 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2018 vastgesteld op € 517.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting vastgesteld.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de vastgestelde waarde alsmede de opgelegde aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 27 juli 2020 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de waarde van de onroerende zaak verminderd tot een bedrag van € 412.000, de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 500, de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop de uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.897,14, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop de uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft in haar verweerschrift voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft het voorwaardelijke incidentele hoger beroep van belanghebbende beantwoord.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2021 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A. Diamantis KRMT, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , de echtgenoot van belanghebbende, alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
De onroerende zaak is een vrijstaande woning uit 2014 met een inhoud van 1.215 m³, bestaande uit een hoofdgebouw, een serre en een garage. De inhoud van de kelder, met een hoogte van 2,80 meter, is 420 m³. De inhoud van de rest van de woning is 795 m³. De onroerende zaak heeft een kaveloppervlakte van 10.623 m², waarvan 4.729 m² een voormalig kampeerterrein betreft.
De onroerende zaak is gelegen in de buurt van een melkveebedrijf (gelegen aan de [adres1] 3 te [woonplaats] ) met een ammoniakuitstoot van meer dan 2.000 kilogram per jaar.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is de waarde van de onroerende zaak op waardepeildatum.
De heffingsambtenaar is van mening dat de beschikte waarde moet worden gehandhaafd.
Belanghebbende bepleit primair een waarde van € 412.000 en subsidiair een waarde
lager dan € 517.000.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.