Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-12-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11216, 20/01119
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-12-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11216, 20/01119
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 7 december 2021
- Datum publicatie
- 17 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:11216
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2020:4095, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1345
- Zaaknummer
- 20/01119
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 20/01119
uitspraakdatum: 7 december 2021
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 20 november 2020, nummer LEE 20/1196, in het geding tussen de Inspecteur en
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.440. Tevens is bij beschikking € 281 belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking belastingrente. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Het tegen deze uitspraken op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep is door de Rechtbank bij uitspraak van 20 november 2020 gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bedrag van de aanslag en van de belastingrente verminderd.
De Inspecteur heeft op 21 december 2020 tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep is met toestemming van partijen achterwege gebleven.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren in 1962.
Belanghebbende is gehuwd geweest met [naam1] (hierna: de ex-partner), uit welk huwelijk twee kinderen zijn geboren: [de minderjarige1] , geboren [in] 2008 en [de minderjarige2] , geboren [in] 2011 (hierna: de kinderen). Belanghebbende heeft uit een eerdere relatie een dochter, [naam2] , die geboren is in 1994.
Belanghebbende en de ex-partner hebben op 22 augustus 2011 een echtscheidingsconvenant ondertekend. Daarin is onder meer opgenomen:
“Artikel 2 Ouderschapsplan
a. Partijen houden het gezamenlijk gezag over de kinderen.
b. De kinderen zullen wonen bij de vrouw.
c. De kinderen zullen om de week van donderdagmiddag (uit de opvang) tot dinsdagochtend (naar de opvang) bij de man verblijven. De vakanties en feestdagen zullen bij helfte worden verdeeld.”
In 2016 stonden de kinderen op het woonadres van de ex-partner ingeschreven.
Namens belanghebbende is op 23 november 2017 zijn aangifte IB/PVV 2016 ingediend, waarbij uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.802 is aangegeven. Daarbij is een bedrag van € 6.591 aan ingehouden loonheffing vermeld en tevens dat belanghebbende recht heeft op toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (hierna: iack).
De Inspecteur heeft belanghebbende per e-mail meegedeeld bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2016 op drie punten af te zullen wijken van de ingediende aangifte:
- meer loon uit dienstbetrekking: € 8.638;
- meer te verrekenen loonheffing: € 4.009; en
- geen toepassing van de iack.
Deze correcties leiden ertoe dat de aanslag IB/PVV 2016 zal worden opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.440.
Met dagtekening 20 september 2019 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2016 overeenkomstig zijn aankondiging opgelegd.
Met betrekking tot het recht op de iack heeft belanghebbende tijdens de bezwaarfase in eerste instantie een door de ex-partner mede ondertekend overzicht overgelegd met dagtekening 10 december 2019. In dit overzicht is de totaaltelling van het aantal dagen dat de kinderen bij belanghebbende verbleven: 148 dagen. Verder is onderaan het overzicht vermeld:
“7 Overig.
Met overig bedoel ik, ziektedagen van de kinderen, studiedagen die ik vergeten ben te vermelden in mijn agenda en andere dagen dat ik de kinderen extra had en niet heb omschreven in mijn agenda. Mijn kleinzoon is op 30-5 geboren, daar zijn we tussen door heel veel geweest. Als ik een dagje vrij ben, haal ik ze graag even een dagje naar mij. Dat zijn er in totaal in een jaar vast meer dan 7.”
Op 19 februari 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. In het namens de Inspecteur opgemaakte verslag van de hoorzitting is onder meer vermeld:
“Meneer [belanghebbende] geeft aan (zoals hij dat ook schriftelijk reeds heeft aangegeven) dat het ouderschapsplan zoals hij deze heeft overlegd niet helemaal overeenkomt met de praktijk.
Meneer [belanghebbende] begreep uit de tekst op de website van de belastingdienst (zoals deze volgens meneer in 2016 luidde) dat doorgaans 3 dagen per week werd beoordeeld op het gemiddelde aantal dagen per jaar dat de kinderen bij hem verbleven.
Hierop heeft de voorzitter uitgelegd dat doorgaans 3 hele dagen per week als volgt wordt beoordeeld: allereerst is van belang dat een week op iedere dag kan beginnen en daarnaast dat een dag een aaneengesloten periode van 24 uur bedraagt die op ieder willekeurig tijdstip kan beginnen. Dit wordt beoordeeld over een periode van 2 aaneengesloten weken. Relevant is dus dat het kind bezien over een periode van 2 weken ten minste 6 dagen (van 24 uur) doorbrengt bij de (co-)ouder.
Meneer [belanghebbende] geeft aan dat dit niet uit de tekst zoals deze in 2016 op de website van de belastingdienst stond viel te destilleren en dat hij bij zijn berekening uitging van het gemiddelde (per jaar).
Meneer [belanghebbende] merkt op dat hij volgens de nu geldende regels ook zou voldoen aan de eisen voor de IACK. Hierop pakt meneer [belanghebbende] zijn agenda er bij om aan te tonen dat zijn kinderen in de praktijk (een stuk) vaker bij hem zijn dan in het ouderschapsplan staat vermeld en dat hij zijn kinderen dus wel doorgaans 3 dagen per week ziet. Het ouderschapsplan sluit in die zin niet (volledig) aan bij de werkelijkheid. De reden dat meneer niet een ouderschapsplan heeft overlegt die (volledig) overeenkomt met de werkelijkheid is dat hij dacht dat hij reeds aan de vereisten voor de IACK voldeed.
Meneer [belanghebbende] stelt voor een ouderschapsplan/verklaring van zijn ex-partner te overleggen die wel aansluit bij de werkelijkheid en die ook aan zal tonen dat hij aan de doorgaans 3 dagen per week eis voldoet. Wij hebben bevestigd dat zo’n ouderschapsplan/verklaring wijsheid is wanneer de huidige niet volledig in lijn is met de werkelijkheid.”
Met betrekking tot het recht op de iack heeft belanghebbende vervolgens in reactie op het hoorverslag een tweede, eveneens door de ex-partner mede ondertekend, overzicht overgelegd met dagtekening 4 maart 2020. In dit tweede overzicht is de totaaltelling van het aantal dagen dat de kinderen bij belanghebbende verbleven 162 dagen.
Bij uitspraak van 5 maart 2020 heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende afgewezen. Daartegen heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank.
Bij zijn beroep bij de Rechtbank heeft belanghebbende een, niet door hem en Van Noort ondertekend, overzicht overgelegd, waarop is vermeld op welke en op hoeveel dagen in 2016 de kinderen bij hem verbleven. Dit overzicht luidt als volgt:
“ [belanghebbende] overzicht kinderen 2016
Behorende bij aanslagnummer [nummer1]
datum |
aantal dagen |
Vr 1-1 |
1 |
Do 7-1 t/m di 12-1 |
5 |
Za 16-1 t/m zo 17-1 |
1,5 |
Ma 18-1 t/m di 19-1 |
1,5 |
Do 21-1 t/m di 26-1 |
5 |
Do 4-2 t/m di 9-2 |
5 |
Za 13-2 t/m zo 14-2 |
1,5 |
Ma 15-2 t/m di 16-2 |
1,5 |
Do 18-2 t/m di 23-2 |
5 |
Do 3-3 t/m di 8-3 |
5 |
Vr 11-3 t/m za 12-3 |
1,5 |
Do 17-3 t/m di 22-3 |
5 |
Do31-3 t/m di5-4 |
5 |
Za 9-4 t/m zo 10-4 |
1,5 |
Ma 11-4 |
0,5 |
Wo 13-4 t/m di 19-4 |
5,5 |
Do 28-4 t/m do 5-5 |
6,5 |
Do 12-5 t/m di 17-5 |
5 |
Do 26-5 t/m di 31-5 |
5 |
Za 4-6 t/m zo 5-6 |
1,5 |
Ma 6-6 |
0,5 |
Do 9-6 t/m di 14-6 |
5 |
Zo 19-6 |
0,5 |
Do 23-6 t/m di 28-6 |
5 |
Do 7-7 t/m di 12-7 |
5 |
Ma 18-7 t/m zo 31-7 |
13,5 |
Ma 1-8 t/m ma 8-8 |
6,5 |
Ma 22-8 t/m di 23-8 |
1,5 |
Do 1-9 t/m do 8-9 |
6 |
Do 15-9 t/m do 22-9 |
6 |
Do 29-9 t/m di 4-10 |
5 |
Do 13-10 t/m di 18-10 |
5 |
Za 22-10 t/m zo 23-10 |
1,5 |
Ma 24-10 t/m di 25-10 |
1,5 |
Do 27-10 t/m di 1-11 |
5 |
Do 10-11 t/m do 17-11 |
6 |
Do 24-11 t/m di 29-11 |
5 |
Do 8-12 t/m di 13-12 |
5 |
Vr 16-12 t/m za 17-12 |
1,5 |
Do 22-12 t/m za 31-12 |
8 |
Het bovenstaande overzicht komt zowel wat betreft de data als het totaal aantal dagen (162) waarop de kinderen in 2016 bij belanghebbende verbleven overeen met het overzicht van 4 maart 2020.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het in beroep overgelegde overzicht als bewijs kan dienen voor het recht van belanghebbende op de iack en dat uit dit overzicht volgt dat belanghebbende in 2016 heeft voldaan aan de eis voor de toepassing van de iack dat de zorg voor de kinderen van belanghebbende tussen de beide ouders gelijkelijk was verdeeld. Naar het oordeel van de rechtbank ziet het vereiste van duurzaamheid, zoals de Hoge Raad dat in zijn arrest van 13 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:415 heeft geformuleerd, op het feit dat de zorg min of meer gelijkelijk dient te zijn verdeeld en niet zozeer op het ritme waarin dit geschiedt. Een andere uitleg zou meebrengen, aldus de Rechtbank, dat co-ouders met zeer wisselende en onregelmatige werktijden die bijvoorbeeld aan het begin van elke maand gezamenlijk bespreken welke gelijkelijke verdeling van de zorg voor de kinderen die maand het beste uitkomt niet beiden recht hebben op de iack. Deze uitleg zou naar het oordeel van de Rechtbank niet in lijn zijn met de uitgangspunten van de wetgever. Voor zover de eis kan worden gesteld dat ook het ritme waarin de zorg onderling gelijkelijk is verdeeld in enigerlei mate duurzaam moet zijn, heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende aan die eis heeft voldaan. Op grond hiervan heeft belanghebbende voor 2016 recht op de iack, aldus de Rechtbank.
3 Het geschil
In hoger beroep is – evenals in eerste aanleg – in geschil of belanghebbende in 2016 recht heeft op de iack.
De Inspecteur stelt dat belanghebbende op basis van het ouderschapsplan geen recht heeft op de iack en dat belanghebbende met het overleggen van het tweede overzicht (dat van 4 maart 2020) niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2016 daadwerkelijk 162 dagen voor zijn kinderen heeft gezorgd. De Inspecteur betwist niet dat belanghebbende vaker de zorg voor diens kinderen op zich heeft genomen dan in het ouderschapsplan is neergelegd, en ook niet dat de weergave van de verzorging zoals door belanghebbende neergelegd in het eerste overzicht (dat van 10 december 2019) een goede weergave van de werkelijkheid zal zijn. Op basis van het eerste overzicht – zo begrijpt het Hof de stellingen van de Inspecteur – heeft belanghebbende geen recht op de iack. Verder – zo stelt de Inspecteur – heeft de Rechtbank in haar uitspraak het zogenoemde ‘doorgaans’-criterium verkeerd uitgelegd door de afspraken over de schoolvakanties mee te laten wegen en alle dagen bij elkaar op te tellen en daaruit een gemiddeld aantal dagen te berekenen waarop belanghebbende voor de kinderen zorgt. Dit is in strijd met het arrest van de Hoge Raad van 2 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5044, aldus de Inspecteur.
Belanghebbende merkt over het eerste overzicht op dat hij daarop al heeft aangegeven dat sprake is van meer dagen waarin hij voor de kinderen heeft gezorgd dan in dat overzicht vermeld. Na de hoorzitting op 19 februari 2020 heeft hij naar aanleiding van dat gesprek na overleg met zijn ex-partner en raadpleging van zijn agenda een nauwkeuriger overzicht opgesteld. Alle vermelde zorg en verblijf heeft betrekking op de kinderen, wel was er soms een gezamenlijke zorg voor de kinderen en het kleinkind. Tot slot stelt belanghebbende dat de Rechtbank de zorg tijdens de schoolvakanties terecht mede in aanmerking heeft genomen omdat daarin ook sprake is van een duurzaam ritme waarin de zorg voor de kinderen tussen hem en zijn ex-partner is verdeeld. Dit geldt uitsluitend niet voor de zomervakantie die in twee wordt gedeeld, maar ook dat is – aldus belanghebbende – een duurzaam ritme.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.