Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2550, 19/01521
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-03-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2550, 19/01521
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 maart 2021
- Datum publicatie
- 26 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:2550
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2019:4858, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:101
- Zaaknummer
- 19/01521
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking. Heeft de Inspecteur belanghebbende een redelijke termijn gesteld om aan het informatieverzoek te kunnen voldoen?
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 19/01521
uitspraakdatum: 16 maart 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 november 2019, nummer LEE 17/1830, ECLI:NL:RBNNE:2019:4858, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
en de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Minister)
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 25 november 2016 heeft de Inspecteur op naam van belanghebbende een informatiebeschikking genomen met betrekking tot de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2011 tot en met 2015.
Bij uitspraak op bezwaar van 5 april 2017 heeft de Inspecteur het op 30 december 2016 ingediende bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank NoordNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking vernietigd, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de forfaitair vastgestelde proceskosten van belanghebbende.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft het incidenteel hoger beroep schriftelijk beantwoord.
Partijen hebben voorafgaand aan de zitting nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
De Inspecteur heeft voor elk van de jaren 2011 tot en met 2014 aan belanghebbende aanslagen in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van nihil conform de ingediende aangiften IB/PVV. Ook in de aangifte IB/PVV 2015 heeft belanghebbende een verzamelinkomen van nihil opgegeven.
Nadat de Inspecteur in juni 2016 de beschikking kreeg over aanwijzingen die belanghebbende in verband brachten met handel in domeinnamen (circa 20.000 stuks) is hij in de daaropvolgende periode (voorbereidend) onderzoek gaan verrichten naar belanghebbendes activiteiten.
Tot de gedingstukken behoort een afdruk van een Facebookprofiel met foto op naam van [X] .
Tot de gedingstukken behoort een afdruk van [A] over [B] c.q. [C] waarop een profielfoto staat die overeenkomt met de onder 2.3. aangeduide foto, met feedback zoals:
“Great seller. Easy transaction. A++++”
“A+++ Great seller. Smooth transaction.”
Achter elke feedback staat (steeds) de vermelding “Domain name sold for $200”.
De Inspecteur heeft afschriften ontvangen van elektronische berichten die in 2015 respectievelijk 2016 zijn gewisseld tussen [B] en het [D] met (onder meer) de volgende inhoud:
- #183255: “ #183255: “I have around 20000 domains. Can upload an excell sheet with pricing? Most have privacy and are being parked with resellers. (…)”
- #186054: “ #186054: “Please set minimum price for all my names to $250”
- #227252: “ #227252: “Please update all BIN prices under $700 to $700.” met als reactie: “I have forwarded your request over to our Domains Team as they are in a better position to help you with this. (…)”, gevolgd door:“Hey [E] – Can you export this user’s portfolio? (…) They want to do a mass update, any BIN pricing less than $700 they would like to increase to $700. I am paging through their portfolio, I stopped when I got to page 98… Too many to copy and paste :)”
- #246068: “ #246068: “Sold at $650 [nieuwe regel] Domain is now worth 3K+” Als onderdeel van een ondertekening van een reactie aan [B] staat het volgende vermeld:“ [F] .com[4] – The leading marketplace for buying and selling websites, domains and apps”
- #282529: “ #282529: “Hey [X] , (…) I just scrapped your account’s domain portfolio and will attach the CSV file to this message. It looks like there were about 25k domains either open or creating in your account (…)” met als reactie “Looks like many names are listed twice or more times.” welke reactie is ondertekend met [X] [B]
Tot de gedingstukken behoort een afdruk die is aangeduid als “RBG” met gegevens over [a-bank] Bankrekening genummerd [00000] op naam van [G] en met als vermelding “Aangeleverd op 09-03-2015 – Meest recente aanlevering”. Verder behoren tot de gedingstukken in het verweerschrift in eerste aanleg als “Print RBG” aangeduide afdrukken van afschriften van een zakelijke [a-bank] -rekening op naam van [G] met nummer [00000] uit de periode 2010 tot en met 2014. Volgens de afschriften is in de betreffende jaren ruim 40 maal geld bijgeschreven op deze rekening vanaf een PayPal-account met als laagste bijschrijving een bedrag van € 875 en als hoogste € 1.490. Tevens blijkt uit een afschrift van 3 december 2010 dat op 15 november 2010 een bedrag ad € 2.250 is overgemaakt van deze rekening naar de hierna onder 2.13 genoemde betaalrekening van belanghebbende. Volgens het afschrift van 22 januari 2014 is de rekening per 20 januari 2014 opgeheven.
Bij brief van 4 oktober 2016 aan belanghebbende heeft de Inspecteur in het kader van de beoordeling van de aangiften IB/PVV 2011 tot en met 2015 de afspraak bevestigd om een onderzoek in te stellen op 12 oktober 2016. Het onderzoek zal plaatsvinden op het adres van belanghebbendes adviseur [H] (hierna: [H] ). In deze brief is vermeld dat de Inspecteur over aanwijzingen beschikt dat belanghebbende, onder andere, in domeinnamen handelt en dat deze handel zowel onder belanghebbendes eigen naam lijkt plaats te hebben gevonden, als onder de naam [G] en [B] S.A. De Inspecteur heeft gevraagd tijdens het onderzoek de navolgende informatie raadpleegbaar te hebben:
“- Overzichten van bankmutaties tussen 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 van alle rekeningen waarover u kunt beschikken (dus inclusief eventuele rekeningen die niet op uw naam staan);
- Overzichten van mutaties op debit- en creditcards waarover u kon beschikken tussen 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015;
- Overzichten van mutaties van alternatieve betaalmiddelen waarover u kon beschikken, zoals Paypall-accounts, bitcoin-wallets etc, ook indien deze niet op uw naam stonden;
- Overzichten van mutaties van transacties via Payment Service Providers die tussen 1 januari 2011 en 31 december 2015 voor u (als gerechtigde of als tussenpersoon)
transacties hebben afgehandeld;
- De volledige administratie van [G] , op basis waarvan inzichtelijk is welke activiteiten vanuit [G] zijn verricht;
- Overzichten met domeinnamen waarover u op 1 januari 2011 kon beschikken. Ik
verzoek u deze overzichten onder te verdelen in domeinnamen waarvan u
- direct of indirect economisch of juridisch eigenaar was;
- namens een andere partij (de economisch of juridisch eigenaar) aan- of
verkoophandelingen heeft verricht of als intermediair/contactpersoon heeft
opgetreden.
- Overzichten van domeinnamen die u heeft aan- en/of verkocht tussen 1 januari 2011 en 31 december 2015. Ik verzoek u deze overzichten op dezelfde wijze onder te verdelen als het vorige item;
- Overzichten van domeinnamen die u exploiteerde of (al dan niet tegen vergoeding) liet exploiteren;
- Alle documentatie die betrekking heeft op de aankoop, verkoop of exploitatie van
voornoemde domeinnamen;
- Alle overige documentatie die betrekking heeft op door u uitgevoerde, inkomsten
genererende activiteiten tussen 1 januari 2011 en 31 december 2015;
- Toelichting op uw relatie met [B] S.A., onderbouwd met documentatie.”
In een e-mail van 7 oktober 2016 heeft [H] naar aanleiding van de aankondigingsbrief van 4 oktober 2016 aan de Inspecteur geschreven:
“Ik heb Dhr. [X] telefonisch te pakken gekregen. [B] heeft hij niets mee te maken. [G] is jaren geleden als idee gestart, maar nooit van de grond gekomen (vandaar ook geen KvK inschrijving).”
Per e-mail van 11 oktober 2016 heeft [H] aan de Inspecteur geschreven:
“Uw voicemail had ik ook al ingesproken. Ik heb overleg gehad met Dhr. [X] . Het gaat niet lukken om voor woensdag al het gevraagde materiaal te verzamelen. Aangezien het meerdere oude jaren betreft. Graag zou ik onze afspraak van morgen verzetten naar een latere datum. Kunt u met mij contact opnemen.”
Naar aanleiding van de onder 2.9. vermelde e-mail heeft de Inspecteur op 11 oktober 2016 telefonisch contact opgenomen met [H] . Tijdens dat gesprek heeft de Inspecteur ermee ingestemd dat het onderzoek wordt uitgesteld en is voor 21 oktober 2016 een nieuwe afspraak gemaakt. Verder is met [H] afgesproken dat hij werk gaat maken van het zoeken naar de gevraagde informatie.
Op 14 oktober 2016 neemt [H] telefonisch contact op met de Inspecteur. Tijdens dat gesprek doet [H] het verzoek om de bankafschriften en overzichten PayPal per post respectievelijk per e-mail toe te mogen sturen. De Inspecteur stemt hiermee in. Verder wordt de afspraak gemaakt dat de Inspecteur na ontvangst en beoordeling van de stukken contact zal opnemen met [H] .
Per e-mail van 19 oktober 2016 heeft [H] een transactieoverzicht van belanghebbendes PayPal account over de periode 20 oktober 2013 tot en met 21 december 2015 naar de Inspecteur gestuurd. Op dit transactieoverzicht staan onder meer diverse ontvangsten van [B] S.A. vermeld waarvan een aantal ter grootte van enkele duizenden euro’s of US-dollars.
Per post heeft de Inspecteur op 20 oktober 2016 van [H] bankafschriften ontvangen over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 van de ten name van belanghebbende gestelde betaalrekening [00001] en van de aan die betaalrekening gekoppelde creditcard met accountnummer [00002] .
Bij brief van 31 oktober 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende een verzoek om informatie doen toekomen. Hij heeft daarin onder meer geschreven:
“Zoals ik u heb medegedeeld, ben ik bezig met de beoordeling van de door of namens u ingediende aangifte(n):
- inkomstenbelasting over de jaren 2011 tot en met 2015.
Om deze beoordeling te kunnen maken, heb ik informatie bij u opgevraagd. (…)
Ik heb de ontvangen overzichten en afschriften doorgenomen en heb naar aanleiding hiervan een aantal vragen. Daarnaast wil ik graag nog (aanvullende) informatie van u ontvangen. Hieronder geef ik aan wat mijn vragen zijn en welke informatie ik nog wens te ontvangen.
Vragen en informatie naar aanleiding van de PayPal-overzichten:
1. Op de overzichten komen betalingen aan en ontvangsten voor van onder andere [I] .com. [I] .com is een organisatie die zich bezighoudt met de handel in domeinnamen. Hetzelfde geldt voor [J] .com, [K] , [L] , [M] , [N] , [O] , [P] , [Q] .com, [R] .com, [S] .com, [T] .com, [U] , [V] Inc, [W] Gmbh, [Y] en [AA] die eveneens op de overzichten voorkomen.
Uit bovenstaande betalingen en ontvangsten leid ik af dat u activiteiten verricht op het gebied van de handel in en exploitatie van domeinnamen. Ik verzoek u daarom de volgende informatie te overleggen:
a. Graag ontvang ik de onderliggende contracten, overeenkomsten en facturen, alsmede de (e-mail) correspondentie die is ontvangen en verstuurd in de periode 2011 tot en met 2015 in verband met de handel en exploitatie van domeinnamen;
b. Graag ontvang ik een overzicht van de domeinnamen die op 1 januari 2011 op uw naam stonden geregistreerd of waarvan u het economisch eigendom in bezit had (ongeacht op wiens naam deze domeinnamen waren geregistreerd). Ook als u als intermediair bent opgetreden en (verkoop)handelingen heeft verricht ten aanzien van bepaalde domeinnamen, ontvang ik hier graag een overzicht van;
c. Graag ontvang ik een overzicht van het verloop (aan- en verkoop) van de domeinnamen genoemd onder b. tussen 1 januari 2011 en 31 december 2015 en de daarbij behorende opbrengsten en kosten. Van deze opbrengsten en kosten ontvang ik graag de onderliggende facturen (voor zover al niet verstrekt op grond van a.);
d. Graag wil ik weten hoe u in het bezit ben gekomen van de domeinnamen die u op 1 januari 2011 in uw bezit had, heeft verhandeld en dan wel nog in uw bezit heeft. Hiervan ontvang ik graag de onderliggende stukken (contracten, overeenkomsten, vastleggingen e.d.).
2. Van een aantal betalingen is mij niet duidelijk waar deze betrekking op hebben. Het betreft hier de betalingen aan en ontvangsten van (1) [BB] , (2) [CC] , (3) [DD] , (4) [EE] , (5) [FF] , (6) [GG] , (7) [HH] , (8) [II] en (9) [JJ] .
3. Graag ontvang ik een aparte toelichting per bedrag.
3. Uit de overgelegde documenten blijkt dat u diverse betalingen heeft ontvangen van [B] S.A. Graag ontvang ik van u een toelichting waarom u deze bedragen hebt ontvangen. Tevens verzoek ik u om alle relevante stukken die betrekking hebben op en een onderbouwing vormen voor deze betalingen te overleggen. Ik verzoek u mij de volgende informatie te overleggen:
4. alle e-mail en overige correspondentie tussen u en [B] S.A.;
5. alle e-mail en overige correspondentie met betrekking tot [B] S.A.;
6. alle verzonden en ontvangen facturen in relatie tot [B] S.A.;
7. alle contracten, overeenkomsten, afspraken (ook mondelinge) etc. tussen u en (vertegenwoordigers van) [B] S.A. en de aan [B] S.A. verbonden entiteiten;
8. alle documentatie op basis waarvan ik de grondslag van de betalingen van [B] S.A. aan u kan vaststellen.
4. Verder vraag ik u aan te geven:
5. of en zo ja, bij welke buitenlandse entiteiten u sinds 1 januari 2004 een formele functie heeft bekleed zoals bestuurder, aandeelhouder, gemachtigde, vereffenaar etc.;
6. of en zo ja, welke gelden u uit het buitenland en/of u van een buitenlandse onderneming heeft ontvangen sinds 1 januari 2004;
7. of en zo ja, bij welke afgezonderde particuliere vermogen(s) u tussen 1 januari 2004 en heden -in welke vorm dan ook- betrokken bent (geweest);
8. of u in 2004 of latere jaren een bankrekening heeft aangehouden in het buitenland. Zo ja, dan verzoek ik u mij de bankafschriften te overleggen;
Ik verzoek u om kopieën van de onderliggende stukken te overleggen.
Naast bovenstaande vragen opgekomen naar aanleiding van de overgelegde informatie, is mij gebleken dat ik niet alle door mij opgevraagde informatie heb ontvangen. Ik verzoek u dan ook nogmaals mij de volgende informatie te verstrekken:
- overzichten van bankmutaties tussen 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 van alle rekeningen, inclusief die van [KK] , waarover u kunt of kon beschikken (dus inclusief eventuele rekeningen die niet op uw naam staan), waaronder:
[00003] op naam van [KK] (betaalrekening + spaarrekening);
[00004] op naam van [X] ;
[00005] op naam van [X] ;
[00006] op naam van [G] .
- -
-
overzichten van mutaties op debit- en creditcards waarover u kon beschikken tussen 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015;
- -
-
overzichten van mutaties van alternatieve betaalmiddelen waarover u kon beschikken, zoals PayPal-accounts , bitcoin-wallets etc, ook indien deze niet op uw naam stonden. Ik verzoek u de transacties van uw PayPal-account(s) over de periode 1 januari 2011 tot en met 20 oktober 2013 eveneens te overleggen;
- -
-
overzichten van mutaties van transacties via Payment Service Providers die tussen 1 januari 2011 en 31 december 2015 voor u (als gerechtigde of als tussenpersoon) transacties hebben afgehandeld;
Ik verzoek u mij de volledige administratie van [G] te doen toekomen, op basis waarvan duidelijk is welke activiteiten vanuit [G] zijn verricht en welke inkomsten hieruit zijn voortgekomen.
Onder de volledige administratie valt ten minste, maar niet uitsluitend:
- -
-
alle (e-mail)correspondentie;
- -
-
alle verzonden en ontvangen facturen;
- -
-
alle contracten, overeenkomsten etc.;
- -
-
de financiële administratie (bankafschriften, debiteuren, crediteuren, bezittingen);
Graag ontvang ik bovenstaande informatie vóór 11 november 2016. Wellicht ten overvloede wil ik u erop wijzen dat ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een ieder verplicht is desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verschaffen en bescheiden over te leggen die voor de belastingheffing ten zijnen aanzien van belang kan zijn en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Ingevolge artikel 49 van de AWR dient het verstrekken van de inlichtingen en gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te geschieden.”
Bij brief van 10 november 2016 heeft belanghebbendes gemachtigde (hierna: [LL] ) de Inspecteur als volgt geïnformeerd:
“Naar aanleiding van uw verzoek om informatie met datum 31 oktober 2016 (…) heeft de heer [X] zich kortgeleden tot ons gewend. Wij zijn nog niet in de gelegenheid geweest om antwoorden op uw omvangrijke en gedetailleerde verzoek om informatie te formuleren. Hierom verzoeken wij u vriendelijk tot het verlenen van uitstel voor de periode van twee weken, namelijk tot en met 24 november 2016.”
In zijn e-mail van 15 november 2016 aan [LL] heeft de Inspecteur geschreven:
“Naar aanleiding van uw e-mailbericht en de brief van 10 november 2016 ben ik bereid om uitstel te verlenen tot en met 24 november 2016, onder de strikte voorwaarde dat alle informatie mij op 24 november 2016 ter beschikking staat.”
In zijn e-mail van 24 november 2016 heeft [LL] geschreven:
“In navolging op mijn brief van 10 november jl. bericht ik dat de heer [X] heeft besloten dat hij zijn adviseur wil laten fungeren als direct aanspreekpunt richting u c.q. de Belastingdienst. Wij zullen zijn adviseur, de heer [H] , op de hoogte brengen van de stand van zaken, derhalve wij u verzoeken nog enig respijt te verlenen, te weten tot eind volgende week, voor de beantwoording van uw brief.”
Bij brief van 25 november 2016 heeft de Inspecteur op naam van belanghebbende een informatiebeschikking genomen met betrekking tot de IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2015.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft genomen.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat de informatiebeschikking prematuur is genomen, dat het informatieverzoek te vaag en te verstrekkend is, dat de rechtsgrond waarop de informatiebeschikking is gebaseerd voor een aantal vragen ontbreekt, dat de informatiebeschikking in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen en dat de informatiebeschikking, en daarmee de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast, disproportioneel is.
De Inspecteur beantwoordt voormelde vraag bevestigend en heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat hij niet prematuur een informatiebeschikking heeft genomen, omdat hij belanghebbende een aantal malen uitstel heeft verleend en daarbij een duidelijke termijn heeft gegeven. Belanghebbende heeft ook na het opleggen van de informatiebeschikking geen informatie meer overgelegd. Voorts heeft de Inspecteur aangevoerd dat er voldoende rechtsgrond is voor het nemen van een informatiebeschikking, omdat artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is geschonden. Ten slotte heeft de Inspecteur aangevoerd dat er voldoende aanleiding was voor het stellen van vragen en dat het doorvragen getuigt van een zorgvuldige handelwijze.
In het incidenteel hoger beroep heeft belanghebbende zijn verzoek om schadevergoeding beperkt tot een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure tot en met de behandeling in hoger beroep. Belanghebbende heeft voorts ter zitting zijn stelling dat de werkelijke proceskosten voor de bezwaar- en beroepsfase dienen te worden vergoed, laten varen en zijn verzoek tot vergoeding van de proceskosten beperkt tot de forfaitair te bepalen kosten in hoger beroep.
4 Beoordeling van het geschil
Het Hof stelt voorop dat, voor zover voor dit geding van belang, de verplichtingen ten dienste van de belastingheffing staan vermeld in de artikelen 47, 49 en 52a van de AWR.
Op grond van het eerste lid van artikel 47 van de AWR is een ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur (a) de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn, en (b) de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan — zulks ter keuze van de inspecteur — waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.
Op grond van het eerste lid van artikel 49 van de AWR dienen de gegevens en inlichtingen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze — zulks ter keuze van de inspecteur — en binnen een door de inspecteur te stellen termijn.
Op grond van het eerste lid van artikel 52a van de AWR kan de Inspecteur, indien met betrekking tot een op te leggen aanslag of navorderingsaanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge onder meer artikel 47 en 49 van de AWR, dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).
Het Hof zal eerst het informatieverzoek van de Inspecteur beoordelen met inbegrip van de grondslag en de reikwijdte daarvan. Daarna volgt de beoordeling van de rechtmatigheid van de informatiebeschikking. Afsluitend geeft het Hof zijn oordeel over de bewijssanctie.
Informatieverzoek
Het Hof overweegt dat de Inspecteur bevoegd is de informatieverplichtingen van artikel 47 van de AWR ten aanzien van belanghebbende in te roepen als hij zich op basis van de hem ter beschikking staande informatie in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de gevraagde gegevens en inlichtingen of de te raadplegen boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing van belanghebbende (vgl. HR 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7498).
In zijn brief van 4 oktober 2016 heeft de Inspecteur bevestigd dat hij op 12 oktober 2016 een onderzoek zal instellen om onder meer te beoordelen of de in de brief aangeduide activiteiten een bron van inkomen vormen voor de inkomstenbelasting. In deze brief vermeldt de Inspecteur dat hij over aanwijzingen beschikt dat belanghebbende in domeinnamen handelt en dat die handel zowel onder belanghebbendes eigen naam lijkt plaats te hebben gevonden als onder de naam [G] en [B] S.A. Verder bevat de brief een opsomming van de documentatie die tijdens het onderzoek voor raadpleging beschikbaar moet zijn. Ter zitting bij het Hof heeft de Inspecteur toegelicht dat vanuit onderzoek naar het Haags Juristen College het vermoeden bestond dat belanghebbende op grote schaal in domeinnamen handelt of handelde, waarbij het zou gaan om circa 20.000 domeinnamen. Ter onderbouwing van dit vermoeden heeft de Inspecteur gewezen op correspondentie met betrekking tot de verkoop van domeinnamen waarbij de naam en de foto van belanghebbende werden gebruikt (zie 2.3, 2.4 en 2.5). Volgens de Inspecteur is de brief van 4 oktober 2016 een informatieverzoek, hetgeen belanghebbende betwist.
Naar het oordeel van het Hof, kan, anders dan de Inspecteur stelt, niet worden geoordeeld dat belanghebbende niet heeft voldaan aan een in de brief van 4 oktober 2016 opgenomen verzoek om informatie. Een verzoek om actieve informatieverstrekking als bedoeld in artikel 47, eerste lid, letter a, van de AWR doet zich hier niet voor. De betreffende brief diende immers enkel ter bevestiging van de afspraak dat de Inspecteur op 12 oktober 2016 op het kantoor van [H] zou komen voor het instellen van een onderzoek, onder de vermelding van de alsdan beschikbaar te stellen informatie. Nu dit onderzoek na overleg tussen [H] en de Inspecteur geen doorgang heeft gevonden, kan evenmin sprake zijn van schending van de in artikel 47, eerste lid, letter b, van de AWR opgenomen verplichting.
Naar het oordeel van het Hof, heeft de Inspecteur bij brief van 31 oktober 2016 (wel) een informatieverzoek als bedoeld in artikel 47, eerste lid, letter a, van de AWR gedaan aan belanghebbende (met afschrift aan [H] ). Naast hetgeen als grondslag is vermeld onder 4.7, heeft de Inspecteur dit verzoek mede gebaseerd op de op 19 en 20 oktober 2016 van [H] ontvangen gegevens, te weten een transactieoverzicht van belanghebbendes PayPal-account en bankafschriften. Verder beschikte de Inspecteur over informatie betreffende een bankrekening ten name van [G] en over rekeningafschriften van die als zakelijk aangeduide bankrekening. De onderliggende stukken duiden onder meer op betalingen van en ontvangsten aan organisaties die verbonden zijn aan handel in domeinnamen, op activiteiten van belanghebbende op [F] .com - een marktplaats voor domeinnamen - onder de naam [C] c.q. [B] , op bijschrijvingen op belanghebbendes PayPal-account door [B] S.A. en op ontvangsten vanaf een PayPal-account op bankrekeningen die op naam staan van belanghebbende of van [G] . Hiermee heeft de Inspecteur voldoende onderbouwd dat de gevraagde gegevens en inlichtingen, alsmede de uitgebreide en gedetailleerde vraagstelling, in het informatieverzoek van 31 oktober 2016 van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing van belanghebbende, ook waar het de vragen over [G] en [B] S.A. betreft. Daarbij merkt het Hof op dat de stukken van het geding voldoende aanwijzingen bevatten (zie onder meer de opmerking van [H] onder 2.8 en de overschrijving onder 2.6) dat er een betrokkenheid bestond van belanghebbende bij [G] , zodat de conclusie gerechtvaardigd is dat de handel van belanghebbende in domeinnamen (mogelijk) ook plaatsvond onder de naam [G] . Het verzoek om informatie is, anders dan belanghebbende stelt, voldoende duidelijk en niet te verstrekkend. Het Hof acht aannemelijk dat het informatie betreft waarover belanghebbende beschikt of met de van hem redelijkerwijs te verwachten inspanning kan beschikken, eventueel na inschakeling van derden, bijvoorbeeld voor het genereren van overzichten, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de onder 2.5. weergegeven berichten #183255, waarin staat dat belanghebbende een Excel spreadsheet met ongeveer 20.000 domeinnamen en prijzen kan uploaden, alsmede uit de berichten #227252 en #282529, die gaan over het exporteren door [F] van belanghebbendes portfolio naar een (CSV)bestand. Hierbij wijst het Hof erop dat het samenstellen van dergelijke overzichten, zo belanghebbende daarover niet reeds de beschikking had, valt onder de reikwijdte van artikel 47, eerste lid, letter a, van de AWR gelezen in verbinding met artikel 49 van de AWR.
Het Hof stelt vast dat de gevraagde informatie, waarvan het Hof hiervoor heeft geoordeeld dat belanghebbende hierover beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, ook ten tijde van het nemen van de informatiebeschikking, niet is overgelegd. Belanghebbende heeft in dit verband nog gesteld dat hij zich nimmer op een bedrijfsmatige wijze heeft beziggehouden met de aan- en verkoop van domeinnamen en daarom geen administratieplichtige is. Om deze reden beschikte hij niet over een groot deel van de gevraagde informatie, aldus belanghebbende. Het Hof overweegt dat het in de stand van dit geding weliswaar niet vaststaat dat belanghebbende administratieplichtig is, maar dat de in artikel 47, eerste lid, letter a, van de AWR opgenomen verplichting geldt voor ‘ieder’, dus ook voor de niet administratieplichtige. Zoals het Hof onder 4.9 heeft geoordeeld, bevatten de stukken van het geding voldoende aanwijzingen dat de handel van belanghebbende in domeinnamen (mogelijk) ook plaatsvond onder de naam [G] , op grond waarvan het gerechtvaardigd is de informatie met betrekking tot [G] op te vragen. De ter zake opgevraagde “administratie” moet, naar het oordeel van het Hof, zo worden begrepen dat deze ziet op alle (digitale) documentatie die verband houdt met de onder deze naam verrichte activiteiten, zonder dat sprake hoeft te zijn van een administratie als bedoeld in artikel 52 van de AWR. Aldus begrepen heeft de Inspecteur de grenzen van de aan hem in artikel 47, eerste lid, letter a, van de AWR toegekende bevoegdheid niet overschreden door (ook) [G] te betrekken in zijn informatieverzoek.
Informatiebeschikking
Op de voet van artikel 52a van de AWR heeft de Inspecteur met dagtekening 25 november 2016 de bestreden informatiebeschikking genomen, waarin hij vaststelt dat belanghebbende de in de brief van 31 oktober 2016 gevraagde informatie niet heeft verstrekt. Het Hof overweegt dat voor de beantwoording van de tussen partijen in geschil zijnde vraag of de informatiebeschikking prematuur is genomen, bepalend is of de Inspecteur belanghebbende een redelijke termijn heeft gesteld om aan het informatieverzoek van 31 oktober 2016 te kunnen voldoen. Bij het tegen elkaar afwegen van de redelijke belangen van belanghebbende enerzijds en die van de Inspecteur anderzijds moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken.
Het Hof overweegt ten aanzien van het belang van de Inspecteur dat hij zich bij het doen van het informatieverzoek van 31 oktober 2016 geconfronteerd zag met de aanstaande verjaring per 31 december 2016 van de mogelijkheid tot navorderen over 2011, omdat aan belanghebbende voor dat jaar geen uitstel voor het doen van aangifte was verleend. Het belang van de Inspecteur om tijdig tot een juiste vaststelling van de belastingschuld over 2011 te komen, verzette zich om die reden tegen een ruime reactietermijn. Daarbij had de Inspecteur er rekening mee te houden dat hij na 11 november 2016 niet langer een geautomatiseerde navorderingsaanslag over 2011 kon opleggen, maar aangewezen zou zijn op een zogeheten “penaanslag”. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof verklaard dat het opleggen van een penaanslag een bewerkelijk en complex proces is en dat er nog maar weinig medewerkers bij de Belastingdienst zijn die een dergelijke aanslag aan kunnen maken. Daarnaast was voor de Inspecteur van belang dat de na te vorderen belasting mogelijk aanzienlijk zou kunnen zijn (zie de onder 2.5 genoemde aantallen domeinnamen en prijzen). Verder is van belang dat de Inspecteur, na eerst een reactietermijn tot 11 november 2016 te hebben gesteld, op verzoek van [LL] akkoord is gegaan met uitstel voor een reactie tot uiterlijk 24 november 2016 (zie 2.14. respectievelijk 2.15.). Op het nadere verzoek om respijt van een ruime week tot 2 december 2016 (zie 2.17.) is de Inspecteur vervolgens niet ingegaan. Hierover heeft de Inspecteur ter zitting verklaard dat er geen geloof meer was dat de gevraagde informatie nog zou komen.
In het kader van de beoordeling van belanghebbendes belang bij het gevraagde uitstel van ruim een week, ten aanzien waarvan belanghebbende ter zitting heeft gesteld dat die extra week voldoende zou zijn geweest om inhoudelijk te kunnen reageren op het informatieverzoek, overweegt het Hof dat sprake is van een omvangrijk informatieverzoek dat bestaat uit uitgebreide en gedetailleerde vragen. Om die vragen in samenwerking met zijn gemachtigde(n) juist en volledig te kunnen beantwoorden, moet belanghebbende voldoende tijd worden gegund, mede gelet op de omstandigheid dat hij mogelijk een beroep op derden zou moeten doen bij het genereren van een aantal van de gevraagde overzichten (zie de elektronische berichten onder 2.5).
Bij de afweging van de wederzijdse belangen betrekt het Hof tevens de contacten tussen de Inspecteur en [H] in de periode die voorafgaat aan het informatieverzoek van 31 oktober 2016, met inbegrip van de in die periode verstreken tijd. Zoals het Hof onder 4.8 heeft geoordeeld is de brief van 4 oktober 2016 weliswaar geen informatieverzoek als bedoeld in artikel 47, eerste lid, letter a, van de AWR, maar belanghebbende heeft reeds vanaf dat moment gelegenheid gehad de in de betreffende brief opgesomde gegevens in samenwerking met [H] te verzamelen ter voorbereiding op het in te stellen onderzoek. Hierbij wijst het Hof erop dat de Inspecteur met [H] op 11 oktober 2016 de afspraak had gemaakt dat [H] werk zou maken van het zoeken naar de gevraagde informatie en dat [H] op 14 oktober 2016 het verzoek had gedaan de bankafschriften en Pay Pal overzichten per post respectievelijk per e-mail te mogen toesturen, waarmee de Inspecteur had ingestemd. Vervolgens heeft de Inspecteur op 19 en 20 oktober 2016 het onder 2.12 vermelde PayPal-transactieoverzicht en de onder 2.13 vermelde bankafschriften ontvangen van [H] .
Het Hof wijst er verder op dat de Inspecteur op verzoeken van eerst [H] en later [LL] heeft ingestemd met uitstel, zodat belanghebbende, inclusief de aan het informatieverzoek voorafgaande periode, ongeveer zeven weken de gelegenheid heeft gekregen de verlangde informatie te verzamelen. Daarbij is van belang dat in het informatieverzoek van 31 oktober 2016 veel vragen zijn gesteld over onderwerpen die de Inspecteur eerder, maar met minder detaillering, had vermeld in de opsomming van de brief van 4 oktober 2016. Desondanks heeft belanghebbende na 20 oktober 2016 niet meer inhoudelijk gereageerd.
De wederzijdse belangen tegen elkaar afwegende en mede in aanmerking genomen de aan het informatieverzoek voorafgaande periode, ontbreekt grond voor het oordeel dat de Inspecteur aan belanghebbende onvoldoende tijd heeft gegund om aan het informatieverzoek te voldoen. De inschatting van de Inspecteur omtrent het resultaat van het gevraagde respijt daargelaten, heeft de Inspecteur in het licht van het voorgaande, naar het oordeel van het Hof, de grenzen van de redelijkheid niet overschreden bij het naast zich neerleggen van het nadere verzoek om uitstel tot 2 december 2016 en treft hem evenmin het verwijt dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door de informatiebeschikking op 25 november 2016 te nemen, direct na het verlopen van de gestelde uiterste reactietermijn. Gelet op al het voorgaande, is ook voor het overige het zorgvuldigheidsbeginsel noch enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur geschonden.
Bewijssanctie
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 4.9. in samenhang met het grote aantal vragen waarop belanghebbende het antwoord schuldig is gebleven, terwijl die vragen informatie betreffen waarover belanghebbende beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, is het Hof van oordeel dat belanghebbende in zodanige mate is tekortgeschoten in zijn informatieplicht jegens de Inspecteur dat het aan (het niet voldoen aan) de informatiebeschikking verbonden gevolg van omkering en verzwaring van de bewijslast niet onevenredig is met het met de informatiebeschikking te dienen doel. Het voorgaande neemt niet weg dat de vraag of de omkering van de bewijslast op haar plaats is ook (en eventueel opnieuw) aan de orde kan worden gesteld in de procedure over een belastingaanslag of beschikking die is opgelegd of gegeven nadat een op die aanslag of beschikking betrekking hebbende informatiebeschikking onherroepelijk is geworden (vgl. HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130).
Hersteltermijn
Uit het voorgaande volgt dat de informatiebeschikking terecht is genomen. Zoals ter zitting besproken, krijgt belanghebbende een termijn van één maand om alsnog aan zijn informatieplicht te voldoen.
Vergoeding van immateriële schade
Belanghebbende heeft – voor het eerst in incidenteel hoger beroep – verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bij de behandeling van de onderhavige zaak in de beroepsfase. Met partijen constateert het Hof dat bij het doen van deze uitspraak in hoger beroep, mede gelet op de compensatie als gevolg van een voortvarende behandeling in hoger beroep (vgl. HR 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3562), de redelijke termijn is overschreden met minder dan een half jaar, zodat belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade. Deze vergoeding dient ten laste te komen van de Minister, aangezien de termijnoverschrijding heeft plaatsgevonden in de beroepsfase. Het Hof stelt de vergoeding vast op € 500.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. Het incidentele hoger beroep is ongegrond.